16-11-1999   Column Metro
BIJ HET JUBILEUM VAN EEN GEMISTE KANS

Mijn moeder heeft Duitse buren. Vorige week hoorde zij op een avond uit het naastgelegen huis rare geluiden komen. Het leek alsof er iemand aan het hakken was. Verontrust belde zij mijn zus, die haar kon geruststellen: 'Je weet toch wat voor dag het is, dat hebben die Duitsers zo eens in de tien jaar.' Gelukkig kwam er deze keer geen gat in de muur.
Op 9 november 1989 voltrok zich in Berlijn De Grote Doorbraak. De grens ging open, de Muur viel. Ik heb deze gebeurtenissen indertijd met een vreemde mengeling van enthousiasme en spijt op televisie gadegeslagen. Met enthousiasme, omdat de vreugde van de Oostblokkers over hun herwonnen vrijheid evident was. En ook met spijt, omdat ik nog nooit in Berlijn was geweest en eigenlijk best wel (uit zowel historisch besef als sensatiezucht) die sinistere tweedeling had willen ervaren. Die kans was nu verkeken. Pikhouwelen zwaaiden, het ging in rap tempo, de wereld zou nooit meer hetzelfde zijn.
Pas afgelopen zomer was ik voor het eerst van mijn leven in Berlijn. Een bouwput met allure. Bovenop de gerestaureerde Rijksdag, in de broeierige glazen koepel die dit historische gebouw bekroont, heb je een groots uitzicht op het duizelingwekkende woud van hijskranen.
Wandelend door de stad probeer je je te oriënteren. Was dit Oost? Was dit West? Hulp biedt het klassieke lied van Harry Jekkers: Over de Muur. Unter den Linden, o ja Oost?Berlijn. De Kürfürstendamm, dat is West. Ook de architektuur geeft vingerwijzingen: groot, grauw, recht, kaal en hoekig, Alexanderplatz. Dat was Oost.
Maar het kost inmiddels heel veel moeite om nog stukje Mauer te vinden. Er moet een tip van Berlijnse vrienden aan te pas komen: in de Niederkirchenerstrasse staat nog een fragment bekladderd beton. Iets verderop is het befaamde Checkpoint Charley, als je niet uitkijkt rijd je er zo voorbij. Het billboard waarop aan de ene kant een Russische en aan de andere kant een Amerikaanse soldaat staat afgebeeld, valt in het inferno van andere reclameuitingen nauwelijks nog op. Zoals je nu ook achteloos door de Brandenburger Tor wandelt of een bruggetje over de Spree neemt -destijds onneembare barrières. Desalniettemin, een verleden van 40 jaar gespletenheid valt door geen enkele architektonische kosmetica weg te schminken. Ook al wordt er nog zo gedreven beton gestort. Zo dwaal je door de erfenis van een niet gekend verleden. Zo Berlijn leren kennen doet denken aan ?ik noem maar een voorbeeld- de overleden vader van een nieuwe geliefde. Je kent de man uit de verhalen, van de foto's en uit de nog in het huis aanwezige parafernalia. Wat hij achterliet is tastbaar. Maar hijzelf is er niet meer.
Op zoek naar meer littekens van het communisme, reis ik naar Tsjechie. Als je, komend vanuit Dresden, de grens oversteekt, wacht je een bizar welkomstcommitee. De eerste 20 kilometer Tsjechië?inwaarts zie je maar twee dingen langs de kant van de weg: stalletjes met plastic kabouters en een lint van prostituées in diverse staten van ontkleding. Pas na een kwartier rijden verschijnt de eerste 'normale' Tsjech: een boer met een zeis. Ook geen bemoedigend gezicht. Daarna passeer je de industriestad Usti. Daar is deze zomer een nieuwe muur verrezen, weliswaar met deuren erin, maar toch: tegen de zigeuners. Praag tenslotte, is met zijn eeuwenoude schoonheid natuurlijk minder getekend dan Berlijn en lijkt zich soepel naar de nieuwe orde gevoegd te hebben. A1 is de welvaart nog lang niet op westers peil. Gratis kranten vinden er gretig aftrek, pas na lang zoeken vind ik des middags in een vuilnisbak in de Praagse metro een exemplaar van de Tsjechische uitgave van dit blad. Boven de column (sloupek) op pagina zes prijkt de titel: 'O tom, zda je opet ohrozen Zvon svobody'. Nou, dan hoef ik u niets meer te vertellen.

Marcel Verreck