10-01-2000   Column Metro
BEN IK NU DEFINITIEF EEN ENGE MAN?

Luister, ik schrik niet terug voor een praatje in een winkel of met een medereiziger in en om het openbaar vervoer. De meeste mensen zitten in tram, bus, metro of trein toch maar verveeld, verstard of zelfs authistisch voor zich uit te staren. Toch komt het voor dat wildvreemden in de cocon van een openbaar vervoermiddel met elkaar in gesprek raken. En met elkaar in nog wel ergere dingen zelfs. Ook is er sprake van veel net?niet moois, zoals amper ingehouden ergernissen, maar vooral ook kortstondige, nimmer uitgesproken verliefdheden. Soms gevolgd door wanhopige advertenties in het dagblad: jij, blauwe jas, groen haar, op weg naar je ouders in Maastricht, ik filatelist, kippenslachter en Black Sabbath-fan wil onze discussie over Hegel en Kant graag voortzetten. Doorgaans is er een aanleiding voor zo'n gesprek en in de trein is die aanleiding bekend. De intercity houdt halt in een weiland en na enige tijd klinken er wat verontschuldigende onverstaanbaarheden uit het speakertje. Nadat iedereen zuchtend en steunend zijn gsm'etje heeft bebruld om de vertraging te melden, gonst de coupé van verontwaardigde gezelligheid.
Maar zomaar iemand in het openbaar vervoer aanspreken, met wat voor een onschuldig en opgewekt gezicht dan ook, het wekt vrijwel altijd argwaan.
Ik sta ?het nieuwe millennium is nog maar nauwelijks begonnen- naast de Haagse tramhalte nabij mijn ouderlijk huis. Zowel lijn 10 als lijn 7 stoppen hier. Een vrij kleine jonge vrouw met bruin haar en donkere ogen komt aangestapt en monstert de vertrektijdentabel. Ik ben in een vrolijke bui en meldt behulpzaam maar ongevraagd: 'Lijn 10 is net voorbij.'
'Geen probleem,' zegt ze met een licht accent, 'ik moet lijn 7 hebben.' Even later vraagt ze aan mij of ik ?het is half acht 's avonds? een winkel weet, waar ze sigaretten kan kopen voordat de tram komt. De snackbar, vermoed ik, maar die is te ver, aangezien lijn 7 over 4 minuten komt. Nou, dan koopt ze die sigaretten straks wel.
'Neem de gelegenheid te baat,' stel ik voor, 'en stop met roken.' Ze rookt zelden, vertelt ze, want ze doet aan topsport. Ze is Portugees handbalinternational. Ze speelt hier in Den Haag, waar haar ouders wonen en zij bij een bank werkt, maar voor sommige wedstrijden moet ze naar Portugal. 'Wel grappig,' zegt ze met een glimlach als de tram voorrijdt, 'hier weet niemand wie ik ben, maar in Portugal word ik op straat telkens herkend.'
We glippen de tram in. Zij loopt naar voren, vraagt iets aan de chauffeur en gaat op de eerste tweepersoonsbank zitten. Ik, in de argeloze veronderstelling dat ons gezellige gesprek nog niet is afgelopen, ga na het strippenstrippen, op de enkele stoel rechts naast haar zitten.
'Is Portugal eigenlijk een goed handballand?' vervolg ik onbekommerd. 'Ja,' klinkt het opeens beslist en afwerend. Verdere conversatie wordt blijkbaar niet op prijs gesteld. Buitengewoon ongemakkelijk staar ik voor me uit, tuur de donkere avond in, maar zie mijn eigen verbouwereerde gezicht weerspiegeld in de ruit. Ik voel me een halve aanrander. Heb ik iets verkeerds gedaan? Heeft het volle licht in de tram op mijn gestalte haar doen verschrikken? Heb ik mij hijgerig gedragen? Waarom ben ik van sympathieke mede?passagier opeens een verdacht heerschap geworden? Of ben ik een overgevoelige ziel? Als de vrouw uitstapt groet ze ook niet meer. Ben ik nu definitief een enge man?
Kijk, dat kleine kinderen je op een gegeven moment 'meneer' gaan noemen, daar ben ik nu als oudere jongere wel aan gewend. Maar het blijft een raar en naar gevoel dat je, in een tijd waarin 'veiligheid op straat' een heet hangijzer is, opeens niet bij de mogelijke slachtoffers, maar bij de potentiële daders wordt ingedeeld. Ik ben dus iemand van wie gevaar te duchten is. Daarom heb ik de laatste tijd dus ook zo vaak in het openbaar vervoer een bankje voor mezelf alleen. Het bestaan van een enge man heeft ook zo zijn voordelen.

Marcel Verreck