18-09-2000   Column Metro
OVER WILDPLASSEN MOET JE NIET ZEIKEN

Special agent Dale Cooper uit de fameuze televisieserie Twin Peaks kon het zo treffend zeggen, terwijl hij, witte ademwolkjes uitstotend in het mysterieuze nachtelijk woud, voor zich uit peinsde: 'There's nothing like urinating in free nature'. Hij was bij mijn weten de eerste propagandist van het wildplassen. Ik voel mij geroepen hem bij te te vallen. Ik vind dat iedere Nederlander het recht heeft om wild te plassen. Wel moet ik deze uitspraak nuanceren, het is een beperkt recht. Op straat, tegen kerken, in benzinetanken, in de gracht, tegen mijn huisdeur, dat is natuurlijk allemaal uit den boze. Maar tijdens een fikse wandeling door veld en beemd moet men zich af en toe kunnen terugtrekken met een uitverkoren boom. Daarom staan die dingen er ook. Dat is de natuur, kijk maar naar de hondjes.
Nogmaals, begrijp mij goed, ook ik ken het schrijnende verhaal van de stratenmakers op het Oudekerksplein in de Amsterdamse rosse buurt die na 5 minuten onpasselijk van urinelucht der hoerenlopers hun werk moesten staken. Terecht daar een verbod. Want de mens is ongedacht creatief in het zo privé gewaande proces van de stofwisseling. Ooit arriveerde ik zeilend op Terschelling, zoals bekend in de zomer een draaikolk van jongerengenot. Het eerste dat wij bij het havenkantoor overhandigd kregen was een prijslijst: wildplassen op de openbare weg f 50,- boete, poep in een brievenbus deponeren f 65,- en dan stonden er nog meer opties op waarvan ik het bestaan niet eens wist. Je brengt mensen alleen maar op ideeën, dacht ik nog, maar, zo werd mij verteld, de orde werd streng gehandhaafd en de gemeente volhardde in dit lik-op-stuk beleid. Een wat onsmakelijke term in dit geval. Of het waterend schrijven van je naam in het zand van het Terschellinger duin of wad ook onder dit verbod viel, weet ik eigenlijk niet, maar dat zou ik nou betreuren. Zoals gezegd, daar waar wild groen is, daar moet kunnen worden gepiest. Het heet niet voor niets: de natuur zijn gang laten gaan. In het urineren schuilt een grote verbondenheid met de aarde en het is even een prettig demasqué van de bestropdaste beschaving. We moeten tenslotte allemaal af en toe. Met mededogen kijk ik soms naar onze Majesteit of andere hoogwaardigheidsbekleders die urenlange folkloristische evenementen moeten bijwonen. Je zal maar in een zaal zitten, net lichte aandrang voelen en op dat moment begint Fidel Castro te spreken. (Ik ben overigens benieuwd hoeveel mensen na lezing van dit stukje het treintoilet gaan trotseren.)
En regelaars van Nederland, alstublieft, geen wildplaszones, alleen maar af en toe wat boompjes. Voor iedereen, want dankzij de (binnen de kortste keren uitverkochte) plastuit kunnen nu ook dames staande plassen, een uitvinding in de categorie anti-conceptiepil en tampon. (Al begreep ik van mede-columniste Lievia van Holderbeke afgelopen woensdag dat niet alle dames daar hetzelfde over denken).
Laatst wandelde ik door een rustig stedelijk park. Wat voor capriolen je dan moet uithalen om even het contact met de natuur te herstellen. Ik voelde me bijkans een potloodventer. En laten ze niet aan komen met bodemvervuiling, dat beetje ammoniak van mij is er niet de oorzaak van dat Neerlands bodem verziekt is. Mijn pleidooi moge duidelijk zijn: een opgelucht mens is een beter mens. Vorige week bezocht ik een aantal voorstellingen van het Theaterfestival, alle niet korter dan tweeëneenhalf uur. Een sanitaire voorbereiding is dan van het hoogste belang. Komende week, donderdag, vrijdag en zaterdag, speel ik in het Amsterdamse Bellevuetheater mijn cabaretprogramma 'Het Tetrix-gevoel'. Anderhalf uur achter elkaar. Moet te doen zijn. En het theater heeft prachtige nieuwe toiletten.

Marcel Verreck