06-03-2001   Column Metro
GEEN GRIEPGOLVEN MAAR CANARISCHE BRANDING

Dit valt toch heel erg op als je verkwikt en gebronsd door een Canarisch intermezzo van anderhalve week over de Albert Cuyp loopt: Nederland snakt naar de lente! Overal vermoeide, ingevallen gezichten (wit kan ik in deze buurt moeilijk zeggen), moeizame tred, chagrijnige blikken, het is een en al zuchten en puffen. De zon wordt node gemist, want de winter duurt al lang en de griepgolven komen over ons met de regelmaat van een branding bij windkracht 7.
Ook ik was de week voordat ik in de charter naar de zon stapte verslapt door de griep, maar één middag op de boulevard van El Medano later was het virale tuig uitgeroeid. Nee, ik ging niet naar de Canarische eilanden omdat zij in deze periode het meest zonzeker zijn. (Deze vreselijke term ving ik op toen ik op het reisbureau mijn campingvlucht ging boeken). Ik verbleef op Tenerife met mijn angstaanjagend sportieve neef bij aldaar wonende Nederlandse vrienden. Gewoon in een Canarisch plaatsje met Spaanse buren en vrienden en niet in de ernstige Costa!-gebieden vol betonnen touristische ellende.
Toen mijn neef mij met zijn huurauto van het vliegtuig kwam halen, zwaar gebruind en opgewekt, zag ik dat de dikke week dat hij er al was hem zeer goed had gedaan. Hij had zich niet gespaard, maar zat nog vol plannen. 'Maak je geen zorgen,' sprak hij meteen, 'ik heb de Teide (de grote vulkaan die het midden van het eiland beheerst, bijna vier kilometer hoog) al beklommen.' En mijn neef doet zulks niet met het touristische kabelbaantje, maar in een drie dagen durende klautertocht met 's nachts bivaks in de doodse stilte ('de meeste slangen hoor je niet') bij temperaturen rond het vriespunt onder een uitzinnige sterrenhemel.
Hij was aanvankelijk van plan deze tocht samen met mij te maken, maar had mijn conditie goed ingeschat en was het alvast maar zelf gaan doen. Dat vond ik niet erg. Zei ik grootmoedig. Op de feestelijke krullende Canarische wegen maakte ik alvast kennis met zijn pittige rijstijl. Maar ik moet zeggen, hij reed goed. (Dat moet ik zeggen, anders krijg ik last met hem).
De volgende dag 'deden' wij de Barranco de Masca. Een nauwe kloof, die na een 600 meter diepe adembenemende afdaling uitmondt in een rotsstrand aan zee. Waarna je opgehaald wordt door een bootje. Als het goed is. (En gelukkig was het goed, want hetzelfde parcours weer omhoog lopen leek mij een probleem. Voor mij althans, niet voor mijn neef).
Vier dagen heb ik daarna als een oude man trapgelopen, ik weet nu waar mijn hamstrings zitten. Bovendien werd mijn grote teen de volgende dag frontaal getroffen door een langssuizende kayak, zodat de bijbehorende teennagel in het lokale Centro Medico door dokter Zenabeu (een grappige, mooie Sahariaanse, maar resolute dame)
moest worden verwijderd. De bijbehorende woordspeling mag ook in Metro niet ontbreken: Tenerife Teneraf!
Vervolgens kon ik het rustig aandoen, mijn goede neef gadeslaan, terwijl hij bijvoorbeeld met zijn blote handen rotsen beklom of het eiland La Gomera ompeddelde.
Het heeft ons allen goed gedaan en wat had ik een meelij met de stakkers in het gure Nederland. In Denemarken mogen depressieve bejaarden nu ook van het ziekenfonds naar de zon. Je zou het al die met griep, RSI en arbeidsverslaving tobbende doelmatigheidsfanaten ook toewensen. Want dat is een andere schat die ik van het zonnige Tenerife heb meegenomen: het hier onbeminde manana, manana-gevoel: lukt het vandaag niet, dan misschien morgen. Ik heb het helemaal te pakken, gegeven het feit dat ik deze column eigenlijk al vorige week maandag had willen publiceren. Lekker hè!

Marcel Verreck