15-07-2002   Column Metro
EEN AFSCHEID OM IN TE LIJSTEN

Juli, vakantietijd, overal vertrekken mensen om weer terug te komen. Want dat is één van de charmes van de vakantie: de wederkeer uit de hectiek van het vreemde in de vertrouwdheid van de eigen spulletjes, monumenten van geduld. Mijn buurtvriendin Carol doet het anders: zij vertrekt voorgoed. Over een paar dagen. Naar een woestmooi eilandje voor de Ierse westkust. Bijna tien jaar woonde zij, uit haar eigen Eire gelokt door de liefde, bij ons in de Amsterdamse Pijp. Toen ze onlangs bij een bezoek aan het moederland toevalligerwijze op de desolate archipel terechtkwam, sloeg de magie toe: daar wilde zij wonen en werken. Ze schildert en op het door de oceanische elementen bestormde eiland bevond zij zich opeens in haar eigen schilderijen. Ik ken haar doeken, die woest, kleurrijk en dynamisch zijn (en -met behulp van het licht- veranderlijk als de zee) en kon me meteen een voorstelling van de situatie ter plekke maken.
En dat ze tijdens haar bezoek op de schouder werd getikt door de bazin van het enige hostel op het eiland met de vraag of zij misschien iemand kende die hier wilde komen wonen en werken, kon niet anders dan de Definitieve Vingerwijzing zijn. Vorige week hebben we op het terras van 't Paardje afscheid van haar genomen. Uiteraard vloeiden daarbij Ierse hoeveelheden drank. Eén van haar vriendinnen illustreerde hoe hilarisch de combinatie hulpvaardigheid en dronkenschap kan zijn. Overmoedig torste zij een dienblad met lege glazen. Haar parcours was aan de hand van vrolijk gerinkel goed te volgen, tot zelfs in de ingewanden van het café.
Het regende wat, we schaarden ons onder een grote parasol, de julilucht was aanvankelijk behoorlijk fris, allemaal heel Keltisch, maar alles werd snel warm toen er wat drank op zijn rechtmatige plek terecht was gekomen en er uit de talrijke zijstraten steeds meer verrassende bekenden opdoken.
Een soort 'Dit is uw leven', waarbij alle opgeroepen getuigen het wonderwel met elkaar konden vinden, een evident compliment voor onze afscheidneemster. Haar vertrek werd alom betreurd, haar durf geprezen. En natuurlijk beloofde iedereen langs te komen op haar nieuwe plekje. (Dat kan trouwens maar tot oktober, daarna is wonen op het eiland te gevaarlijk- in de winter verhuist ze naar een van de schiereilanden, ik ben er ooit geweest: ook heel ruig!)
Een paar dagen later kom ik haar op de Albert Cuyp tegen, zij suf van pakken en regelen, ik vertoevend in een lichtelijk onwennige vakantieledigheid. Vanaf het alles regulerende terras genieten we nog eenmaal van de manifeste gekte van het Pijpse straatbeeld. Vreemd genoeg hebben wij nog nooit elkaars huizen van binnen gezien. Ik toon haar het mijne en zij laat mij onder verontschuldigingen het hare zien. De woning oogt als een testament bij leven. De huisraad is uit zijn slaap gewekt en alle spullen tonen hun bestemming: ze blijven, of blijven nog even, steken uit dozen of tassen of zwerven nog wat over het plankier aleer ze door een vermoeide hand een zetje in de goede richting krijgen. Aan de muren zijn littekens ontstaan van afgenomen prenten en schilderijen. De alomtegenwoordige stadsgeluiden klinken opeens niet meer vanzelfsprekend en ik kan me voorstellen dat zij de typerende buurtgeuren meer ruikt dan ooit.
Er staat een aantal schilderijen, verpakt in beschermend folie, gelaten te wachten op transport naar de opslag. Ze toont mij een doek, ik vind het schitterend en krijg het subiet kado. Het is een bijna abstract werk, in ogenschijnlijk donkere tinten, met een herkenbare horizon, maar als je er licht op laat vallen zie je prachtig groen en blauw. Holland, in de zomer, niet lang voordat de zon opkomt. Ik zal er goed op passen.

Marcel Verreck