30-06-2003   Column Metro
EEN OMMETJE DOOR DE STAD

Toen ik de douchekraan opendraaide, bedacht ik me dat het al heel lang niet meer geregend had. De warme zomerdagen regen zich aaneen. Stadse hitte was normaal, de tramsporen op de bruggen over de rivier werden permanent bevloeid om uitzetting van de rails te voorkomen. Op de kleinste balkonnetjes wurmde zich blubberend bloot, sommige parken waren tot aan de laatste grasspriet bezet. Door de grachten tuften bootjes vol proostend volk en op elke straathoek stond wel een veelbelovende jonge toeriste vertwijfeld naar een stadsplattegrond te staren.
Maar in het iets stillere straatje waar ik woon, niet zo ver van plein en markt, waren opmerkelijk veel straattegels te zien, voor de deur parkeren was vandaag een makkie. Straatgenoten maakten zich op voor de jaarlijkse trek naar het zuiden. Vader liep commanderend heen en weer, het jongste kereltje klom alvast baldadig achter het stuur van het busje en moeder en zusjes bleven voedsel en huisraad aandragen. Het leek me dat ze het warm hadden onder die hoofddoekjes.
Bij de pinautomaat stond een lange rij wachtenden, die zich koesterden in de zon, er woei immers even een genadig windje over het plein. De dame voor mij, inmiddels aan de beurt, slaagde er niet in haar pasje in het apparaat te krijgen. Met stadse behulpzaamheid, zeg maar ongeduld, verschafte ik haar enige tips. Vanuit de rij klonk vrolijk maar niet minder ongedurig gezang: 'Doet-ie 't of doet-ie 't niet?' Er werd gelachen, niet door de pinnende vrouw, die na gedane zaken (met een ander pasje) de volgende zin uit haar mond liet ontsnappen: 'Je moet niet zo dichtbij komen staan, sukkel'
'Had ze het tegen mij?' vroeg ik verbaasd aan de andere wachtenden. Men dacht van wel.
Op het Weteringcircuit was ik getuige van een duel tussen een Smart en een brommer. Verkeerstechnisch niet echt een treffen tussen giganten, meer een wedstrijd in de nacompetitie. De Smart, zoals bekend een auto die eruit ziet alsof het ongeluk al heeft plaatsgevonden, drukte slordig sturend de brommer bijna de stoep op. Hoewel in onze stad de verkeersstromen in principe nauwelijks van elkaar gescheiden zijn, reageerde de brommende man opgewonden met een heerlijk ouderwets scheldwoord: 'Boerenlul!'
Even later zat ik met mijn vriend de boekhandelaar voor zijn prachtige winkeltje. Twee buikige krachten, man en vrouw, stonden gehuld in een fel oranje hesje met het woord VERKEERSREGELAAR op ontspannen wijze een verkeersbord te bewaken. 'Heb je ook boeken waarin staat hoe je van witte wijn champagne maakt?'vroeg de man. De boekhandelaar moest bekennen dat hij slechts literatuur verkocht. Door ons uitgedaagd wist de man exact te vertellen hoe dit alchemistische proces in zijn werk ging. 'Maar dan hoef je er toch geen boek meer over te hebben?' 'Voor de zekerheid,' zei de regelaar en verwijderde zich omdat een fietser het verkeersbord niet dreigde te begrijpen.
Op de terugweg kwam ik langs een opengebarsten brievenbus, de post lag weerloos naast de hondendrollen. Ik belde 0900-8844 voor niet-spoedeisende zaken. Na een uitgebreid telefoonmenu en een passende wachttijd kreeg ik kontakt: 'Met Darryl van de politie.' Nauwgezet, de herhaling niet schuwend, meldde ik wantoestand en lokatie. Even later ging de telefoon. Mijn vriend Darryl van de politie. Wat ook al weer de naam van de straat was. Die noemde ik voor de vierde maal. Kort daarop meldde zich Louise, een collega van 'Darryl van de politie'. Ook haar heb ik nog een keer uitgelegd waar de getroffen brievenbus zich bevond.
Toen kwam ik een kennis tegen, die verzuchtte blij te zijn dat hij naar een overvolle Franse camping mocht, want 'in de stad gebeurt nu helemaal niets.'

Marcel Verreck