--2003   Column Metro
WAT IS ER LOOS MET DE DUITSERS?

Ons bereikt het verontrustende bericht dat de Duitser zijn traditionele toppositie als meest gehate buitenlandse tourist niet langer besetzt. Het zijn inmiddels de laffe, smoezelige, kontknijpende Italianen die -in onze hoofdstad althans- het massaalst worden uitgekotst. De Duitsers toffe peren! Voor iemand die zoals ik geboren en getogen is in Scheveningen (met een harde g) is dat wel even wennen.
Niet dat onze Germaanse broeders altijd van die vervelende Leute waren. Natuurlijk, ze hadden die buiken, die kuilen, die taal, dat stemgeluid en die dikke auto's permanent knipperend op de linkerbaan, maar je had er genoeg aardige bij. Sommigen konden zelfs, in een hopeloos mengsel van engels en hollands, zo correct en ingetogen de weg vragen dat het weer irritant werd. De Duitser moest wel bij zijn leest blijven! Gelukkig trof je in zo'n geval meestal even later een mede-Bavariaan , wiens archetypische onbeschoftheid op een vrolijk 'Do ist der Bahnhof' getrakteerd kon worden.
Het Duitse volk, die nimmer aflatende sponsor van ons land in de zomermaanden, behoorde nou eenmaal als Onwrikbare Vaste Ergernis in ons stelsel van sociale mythen te functioneren. Dat enkele tolle Duitse individu deed daaraan geen afbreuk.
Laat ik dan ook maar meteen bekennen dat ik in nota bene het rampjaar 1974 op het Scheveningse strand vriendschap heb gesloten met twee Duitse jongens. We voetbalden op het harde zand, waarbij uit wellevendheid het trauma van de zo juist verspeelde WK-finale niet werd aangeroerd. Ook heb ik met deze Buben Monopoly gespeeld (zij zeiden Marken, wij spraken van guldens) en het Gemeentemuseum (Kultur!) bezocht.
En nu ik toch lekker aan het doorslaan ben: ja, er heeft zich ooit iets moois afgespeeld tussen mijzelf en een Duitse Vrouw! Het geschiedde in een Duitse intercity, ver voor de komst van gratis treinkranten. De reis was lang en we schoven steeds dichter naar elkaar toe. Op het station van Osnabrück volgde de ontlading. We hadden 14 minuten, toen vertrok haar trein naar het zuiden en de mijne naar Amsterdam. En een vertraginkje zat er niet in, wij bevonden ons in Duitsland. Was het een NS-station geweest, dan had ik nu misschien met drie kinderen in Oldenburg gewoond.
Maar ja, je herstelt je snel. Hoe vaak heb ik in het gloriejaar 1988 niet bij het passeren van een scheepje met zwart-rood-gele driekleur vanaf mijn zeilboot geschreeuwd: 'Zwei zu eins! Holland Europameister!' Waarschijnlijk zo vaak omdat er tijdens andere voetbaltournooien -zeker in vergelijking met de Duitsers- niet zo heel veel te blèren viel.
Ik ging met vrienden naar Berlijn en ontmoette daar hartstikke leuke hippe jonge Duitsers, drong dieper door in de poëtische schoonheid van de Duitse taal en merkte hoe ik soms glimlachte om het goedbedoelde idealisme van jeugdige groene Duitsers. (Al waren er natuurlijk ook idealistische leeftijdgenootjes met een wat bruinere oriëntatie)
Verwarrende ontwikkelingen. Eerlijk gezegd weet ik het niet meer. Moet ik de Duitsers nou nog wel verafschuwen? In de sluis bij Den Oever snauwde een lelijk Duits mokkel terwijl ze een landvast op onze tjalk keilde: 'Umlegen!' Bij de haven van Monnickendam, waar ik mijn gebutste stadsmobiel naast een reine BMW parkeerde, schoot een akelige Ute uit het struikgewas met de uitroep: 'Ich kuck' mal ob es gut geht!' Maar toen ik met mijn fietsvriend op Marken poffertjesetend zat bij te komen van een rondje Waterland, zagen we hoe twee oudere Duitsers met vervoerde handgebaren mijn bejaarde racefiets stonden te bewonderen. Ik hield het scherp in de gaten -Duitsers en fietsen, nietwaar- maar hun oprechte enthousiasme trof mij als sehr sympatisch! Waß nun? Ich weiße es nicht. Ach, dat klinkt altijd nog beter dan: Ich habe es nicht gewußt.

Marcel Verreck