08-09-2003   Column Metro
EEN LANDJE VAN LUXE BURGERS

Luxemburg is al jaren het meest welvarende land van de Europese Gemeenschap. Dat zal ongetwijfeld iets te maken hebben met brievenbussen, slimme bedrijven, de centrale ligging, het bescheiden aantal inwoners en -wie weet- het toeristisch infuus vanuit de Lage Landen. Zeker is dat je in die vriendelijke beekdalletjes en op die mooie Ardennenkruintjes geen sloppenwijken of sloppendorpjes aantreft. Een schoongepoetst en af land. Voorwaar een geliefd vakantiedomein voor de propere Nederlanders, die het groothertogdom in de zomer dan ook steevast koloniseren. Zij zwabberen met hun caravans over de fraaie kronkelwegen (Luxemburg is eigenlijk een autocircuit en alle inwoners zijn familie van M. Schumacher) en zetten zich na een overzichtelijke reis vanuit het vaderland neder aan een rustgevende beek op een gemoedelijke camping vol landgenoten.
De Luxembergers hebben een eigen taal, het Letzeburgs, een kelig compromis tussen het Frans en Duits, maar de eentalige Hollander hoeft zich niet ontheemd te voelen. Toen wij in de jaren zeventig met het gezin unaniem hadden besloten dat jaar toch maar weer naar Luxemburg te willen, gooide mijn vader, niet de grootste polyglot, er een internationaal telefoontje tegenaan . Om zich ervan te vergewissen dat er op 'onze' camping nog wel plaats was. 'Mit Verreck aus Den Haag!' brulde hij in de hoorn, want buitenland betekende stemverheffing.
'Ja hoor meneer Verreck, komt u maar lekker, er is plaats genoeg,' antwoordde de campingbaas in vlekkeloos Nederlands, want die taal beheersen alle toeristische Luxemburgers. Het dappere gezinshoofd werd vervolgens door zijn laffe gezin uitgelachen, maar er heerste toch vreugde dat hij ons ook dit jaar weer naar het paradijs wilde chaufferen.
En nu ben ik er weer eens, in het ontsterfelijke dorpje K., waar de twee beekjes elkaar ontmoeten, waar eens per half uur een loeiend treintje zich door wat tunneltjes wurmt en waar de weelderig beboste hellingen - met het karakteristieke litteken van dennebomen - al die jaren gewoon als een beschermde knuist om het kampeerveld zijn blijven liggen.
Ik heb ooit uitgerekend dat ik anderhalf jaar van mijn leven in een tent heb geslapen (dat haalt zelfs een doorsnee asielzoeker niet!) en verkies dus ditmaal het lokale hotel. De eigenaar spreekt een volkomen gekalmeerd Nederlands (hij is op cursus geweest) en knikt iedere morgen begrijpend wanneer het verblijf toch maar weer voor een dag verlengd wordt. Des avonds, na het aperatief in de niet aflatende augustuszon, serveert hij zijn bekwame gerechten onder begeleiding van een pianist die er vanwege de authenciteit ook op het bandje regelmatig naast zit.
Ik wandel over de iets verderop gelegen camping -ik ben hier al vaker terug geweest- en uiteraard dringen de herinneringen zich op. De Belgische buurman die zo prettig met mijn vader schaakte tot hij, na de klagerige uitroep 'Vader, het kind wil niet luisteren!' van zijn Madonnableke vrouwke, zijn kleine dochtertje aan de oren (!) de tent binnen droeg. Zijn landgenoot met de grote, te zware oogleden, die na een jaar harde labeur, met een aan de hand vastgegroeid pilsflesje lekker in de beek lag te lodderen. Mijn vader die rond tien uur 's ochtends als een tijger rond de toiletten sloop om als eerste van het gekuiste sanitair te genieten. Al die keren dat we op de Vlaamse radio hoorden dat Zoetemelk de Tour weer niet gewonnen had.
Ik glimlach, maar schrijnende nostalgie voel ik niet meer -net zoals ik die tegenwoordig bij het passeren van mijn voormalig ouderlijk huis in Den Haag ontbeer. Eindelijk volwassen? Of is Luxemburg niet meer dat verre sprookjesachtige buitenland? Maar een welvarend reservaat, waar ik niet alleen kom om het verleden te inhaleren. De eenwording van Europa is verder dan ik dacht.

Marcel Verreck