17-11-2003   Column Metro
HET SPEL, DE KNIKKERS EN DE PISANG

Ach ja, het Nederlands elftal. Opnieuw een Nationaal Gespreksonderwerp dat zijn eigen satire verzorgt. Maar gaarne laat ik het rituele cynisme over de verdienstelijke 1-0 nederlaag (goed voor kijkcijfers en reclametarieven tijdens de terugwedstrijd woensdag in Amsterdam!) over aan de lompe potloden van de sportcolumnisten. Zij zullen vandaag onversaagd hun cliché's over Oranje en Vaderland neerkrabbelen.
De opwinding die interlandvoetbal veroorzaakt bij jongere ouderen als het B&vD-binnentrio Henk, Frits en Jan moge overtuigend lijken, zo'n wedstrijd is in dit tijdsgewricht toch niet veel meer dan een bedrijfsmatige aangelegenheid. Het gevoel dat hier in een heroïsche setting de eer van ons land verdedigd wordt, is mij allang ontroofd. (We kunnen trouwens sowieso niet verdedigen). Ik zie het slome geslof welwillend aan in het bewustzijn getuige te zijn van een unieke gebeurtenis: elf Nederlanders bij elkaar in één voetbalelftal, dat maak je nog maar zelden mee. Van een mogelijke uitschakeling voor de EK-eindronde in Portugal lig ik al tijden niet meer wakker.
Er zijn wel verontrustender zaken, waaraan we de staat van het land kunnen aflezen. Op de elfde van de elfde trokken enige roedels zingende kinderen belampiond door onze buurt en blèrden onder aanroeping van Sint Maarten om snoepgoed. In de stad waar ik opgroeide was dit fenomeen onbekend, zodat mij de culturele noodzaak van deze bedelarij nooit helemaal duidelijk is geworden. Hartstikke leuk dat kinderen op straat zingen, maar ik ben inmiddels op een leeftijd waarbij je een rol als snoepuitdelende man met reserve aanvaardt.
Dat we onlangs in het kader van de veramerikanisering van de maatschappij opeens Halloween moesten gaan vieren, vond ik trouwens helemaal van de ratten bezeken. Wat een armoede, als je als land niet eens je eigen griezelfeesten kan verzinnen, maar die, ongetwijfeld op instignatie van de commercie, uit een ander land gaat adopteren.
Bij mij is er alleen plaats voor het goede oude Sint-Nicolaasfeest. Dat moeten we in ere houden, met surprises, gemene gedichten, passende geschenkjes en geen Groene, maar echte Zwarte Pieten. (En laten we die bezopen Kerstman met met zijn arreslee en zijn snuivende rendier onmiddelijk in een wak parkeren.)
Inmiddels werd er ongeduldig aangebeld. Ik opende het raam en zag het Sint Maartenkoortje staan. Vanuit de bovengelegen etage voltrok zich een bombardement van snoepgoed. Ik had niets tandbedervends in huis, maar wilde de kinderen niet teleurstellen. Ik griste een pisang van de fruitschaal en liep het balkon op. 'Hallo, jongens, ik heb geen snoep, maar wel een banaan,' acteerde ik de sympathieke oom.
De helft van het groepje, hun plastic verzameltassen opgesperd als de bekjes van jonge vogels, sprintte vol weerzin naar het volgende huis.
Eén klein mannetje bleef echter staan. 'Ja, meneer, gooi maar die banaan,' gilde het. Verheugd aan de feestvreugde te kunnen bijdragen wierp ik de vrucht. Het knaapje ving de banaan keurig op, smeet het natuurlijke lekkernij vervolgens op de grond en trapte het met enige haatrijke voetbewegingen helemaal tot prut.
Mijn verbijstering duurde kort en transformeerde in een ongekende woede. 'Ben je helemaal besodemieterd,' brulde ik, 'ik kom naar beneden.'
Aldaar gearriveerd bleek de agressieve bananenmoordenaar de straat uitgevlucht te zijn. Ik schraapte de gecrashte vrucht van de stoep en liep naar het groepje overgebleven kinderen. 'Ach, meneer, ' zei een meisje, 'hij is gewoon geestelijk gestoord.' Nu mijn verontwaardiging geluwd is en ik heb nagedacht over al het achteloze geweld op de televisie, de consumptiedrift en de gulzigheid waarmee de jongste kinderen al worden omringd en de cynische ontevredenheid en het alomtegenwoordige ongeduld die kennelijk onlosmakelijk bij een welvarend land behoren, vraag ik mij verdrietig af: kan je zo'n jongetje zo'n daad eigenlijk kwalijk nemen?

Marcel Verreck