04-11-04   COLUMN STENDERS VROEG OP

Waar zijn wij in Godsnaam terechtgekomen? En op wat voor een gruwelijk tijdstip? Want het is niet echt lachen deze week, luisteraars. Moet ik mij nu druk gaan maken over de verkiezingen in Amerika, volgens eigen zeggen het grootste en beste land ter wereld, maar in de steppen van Kirgizië slagen ze er beter in de mensen te laten stemmen. Maakt het nog uit of het Bush of Kerry is die de meeste stemmen bij elkaar geslijmd heeft? Dat je als bespioneerde hoerenloper in Hong Kong eigenlijk aftrek zou moeten krijgen? Dat Yasser Arafat wel meer heeft dan weggeworpen steenpuist? Moet ik het dan misschien gaan hebben over de altijd zo slimme wielrenner Gerrie Knetemann die voor het eerst in zijn carrière op het volkomen verkeerde moment wist te ontsnappen? Moet ik mij opwinden over de gruwelijke voorpagina van de Telegraaf, alsof we al niet al lang weten dat een zijn dood de ander zijn brood is?
Theo van Gogh is vermoord, de beestachtige wijze waarop is ons niet onthouden. Het slachtoffer is uitgebreid besproken. Zijn zachtheid, zijn venijn, zijn schurkerigheid, zijn heldendom, zijn werk, zijn daden, zijn uitspraken, zijn leven en zijn dood. Alle nummertjes die politici en plotselinge boezemvrienden in zo'n geval maken zijn gemaakt. De AIVD heeft voorlopig weer werk. Je zou willen dat ze dat werk gedaan hadden op het moment dat het moest. Maar we weten natuurlijk niet precies hoe en wat, het enige dat we weten is dat Theo op klaarlichte dag in gemoedelijk Amsterdam op barbaarsewijze is geliquideerd. Tot voor kort een wekelijks privilege van de onderwereld.
Natuurlijk kende ook ik Theo van Gogh persoonlijk. Niet zo intiem als veel geïnterviewden dezer dagen voorwenden, maar ik heb genoeg persoonlijke herinneringen om hem hier te herdenken in een kort in memoriam.

Ergens eind jaren '80 vervoer ik Theo van Gogh in mijn aftandse Peugeotje door de stad. Wij zitten samen in de redactie van het satirische studentenblad Propria Cures. Voor even vormen we met mijn autootje een sjofele drie-eenheid, waar de Tokkies nog een puntje aan zouden kunnen zuigen. Twee bolle kereltjes met hoge lawaaistem in desolate outfit uit Haagse contreien.
We staan in een stadsfile op de Nieuwezijds -verdomd, vlak achter de Dam!- en ik merk opeens dat ik geen druk meer voel onder mijn rempedaal. We rijden godzijdank stapvoets en stiekum gebruik ik mijn handrem om de afgeragde wagen tot stilstand te brengen. Aanvankelijk verzwijg ik deze malheur voor mijn passagier in zijn goedgevulde leren jekkie. Hij bespreekt op zijn kenmerkende montere toon de onafzienlijke reeks stompzinnigheden die zijn scherpe regisseursoog dagelijks waarneemt. Het met vrolijke walletjes getekende hoofd zoals gebruikelijk lichtjes opgeheven, de blonde lokken rondvliegend van het hoofdschudden.
'Theo, volgens mij doet mijn rem het niet goed meer,' piep ik uiteindelijk.
Bang was hij toen natuurlijk ook al niet. Voorzichtig voortgaand bereiken we veilig onze bestemming. Met grote vanzelfsprekendheid bedankt hij me voor de lift.
Nu ik in deze kutdagen terug móet denken aan dit voorval, formuleert mijn ongeneeslijk humoristenbrein als vanzelf de gedachte: Theo van Gogh aan boord, gelijk de rem onklaar. Het zou een grap moeten zijn, maar meer dan een bescheiden troostlachje krijg ik er niet uitgeperst.

Hij geeft mij zijn boek 'Mijn favoriete graftak', met een foto van Adelheid Roosen op de voorkant. Een status die ze trouwens tijdens de verkiezingsnacht bij Barend en Van Dorp weer moeiteloos waarmaakt. Hij schrijft voorin: 'Voor Verreck, de meedogenloze woordspeler. Ik haat cabaret, maar kom zeker een keer naar je kijken. Als ik maar niet hoef te lachen. Theo'

Hij bezoekt inderdaad het cabaretje dat ik met mijn vriend Paul Pleijsier opvoer in Theater Bellevue. Zoals altijd is zijn oordeel vlijmscherp en bliksemsnel: 'Nou, ik heb vijf goeie dingen gezien, dus het was toch een mooie avond.' Het heeft even geduurd aleer ik dit als een compliment kon opvatten. Zijn vriendelijke aanwijzingen komen neer op een onmiddellijke herschikking van het materiaal: 'Driekwart is schoolcabaret, dat moet je weggooien en je moet juist beginnen met dat neerknuppelen van die zeehond!'

Ik zie de beelden van bloemen die voor zijn huisdeur gelegd worden en krijg een opvlieger van de schaamte. Ik voel mezelf weer staan voor die deur, als nieuwbakken tv-presentator. In gezelschap van anti-nicotine-fanaat Fons Nijpels zal ik de tevreden roker voor de lens van een draaiende camera uitroepen tot 'Aso van de week'. Een overval, notabene op een zondagochtend. Er is een lullig kleitablet met inscriptie vervaardigd dat ik van de zenuwen uit mijn poten laat vallen. Blijmoedig opent Theo de deur: 'Hee Marcel!' O wat sta ik daar te kijk met mijn verkruimelde medaille en mijn ge-meneer-Van Gogh. Maar Theo gaat er eens goed voor staan, steekt er eentje op, begint te redeneren en blaast leunend tegen zijn deurpost de anti-rookfundamentalist naar de andere kant van de straat. Godzijdank is dit gênante tafereel nooit uitgezonden. Na afloop troost Theo mij met de bemoedigende woorden: 'Nou ja, iedereen moet zijn centjes verdienen.'

Afgelopen dinsdag dwaal ik door de stad. Doorkruis het Oosterpark, uitgevoerd in onschuldige herfstkleuren, kort daarvoor de vluchtweg van de weerzinwekkende moordenaar. Bij het plekje met de bloemen, de briefjes en de kaarsjes lopen mens en pers te hoop. Veel bekenden tref ik, vol verbijstering geschaard om deze brute krater in het stadsleven. 's Avonds op de Dam, talloze omarmingen later, heb ik nog steeds het gevoel in een parallel universum te leven.

Woensdag. De nacht doorwaakt met de eindeloos doorzeurende Amerikaanse verkiezingen. Ver na het ochtendlicht gaan slapen. Wakker geworden. Teletekst. Bush en Kerry, het zal best. Maar Theo Van Gogh is nog steeds dood.
Zo vaak heb ik hem de laatste jaren niet gezien. Wel op tv, wel dikwijls gelezen. We schrijven allebei in Metro. Zijn werk wordt steeds beter. De neiging om zijn kunstwerken met kinderachtigheden te verpesten blijft achterwege. Zijn geflirt met de zelfdestructie lijkt verleden tijd. De laatste keer dat ik hem spreek is bij de pin-automaat op het Heinekenplein. 'Hee, Theo!'Hij onderhoudt mij streng over enige sneren die in de Volkskrant heb uitgedeeld aan de politieke cabaretiers van de LPF. Tenslotte is zijn vriend Pim wel vermoord en dat is niet om te lachen. Je kan niet overal een grapje van maken, ook al moet je je centjes verdienen. Het afscheid is uiteraard hartelijk.
Theo van Gogh is een generatiegenoot. Een man die in dezelfde tijd als ik rondwandelde op deze wereld. En daarin zijn sporen heeft nagelaten. Ik heb hem gekend. Een beetje. Niets meer en niets minder. Zoals vele anderen. Ik heb het leuk met hem gehad. We hadden het nog veel langer leuk met hem moeten hebben. Het is altijd weer verbijsterend om te zien hoe het leven gewoon doorgaat. Ik zie twee meisjes giechelen in een café. In de krant staat een recept voor mango chutney. De tv meldt dat Bush iets heeft gewonnen. En tussen de huizen van de stad hangt een diepe donkere herfst.

Marcel Verreck