De Haagse wortels van Remco Campert

(verschenen in Den Haag Centraal van 11 oktober 2018)

Mirjam van Hengel heeft met ‘Een knipperend ogenblik’ een krachtig en ook poëtisch biografisch portret van Remco Campert geschreven. Campert, in 1929 in Den Haag geboren, is een van onze geliefdste schrijvers. Nog steeds actief, want schrijven is – dat maakt Van Hengel overtuigend duidelijk – zijn ultieme levensbehoefte. De recente aankondiging van de vermoeide poëet dat hij de pen zou neerleggen was nationaal nieuws, maar werd, toen de broze schrijver weer enige kleur op de wangen had gekregen, schielijk ingetrokken. Van Hengel kreeg welwillende medewerking van Campert zelf en zijn grote liefde Deborah Wolf, maar stuitte desondanks op intrigerende raadselen die Camperts zeer gevulde leven kleuren en misschien ook wel bepalen. Haar boek is een intiem portret geworden van iemand voor wie intimiteit levenslang problematisch is gebleken.
Wat ‘Een knipperend ogenblik’ mede zo leesbaar maakt, is de persoonlijke inzet van de schrijfster, die zichzelf ook opvoert en er niet voor terugschrikt in beeldende taal locaties uit Camperts leven te beschrijven. Eerder publiceerde zij een portret van dichter Leo Vroman en zijn vrouw Tineke en haar aanpak doet denken aan de manier waarop Onno Blom in ‘Het litteken van de dood’ het leven van Camperts generatiegenoot en vriend Jan Wolkers heeft geboekstaafd. Geen sprake van het gevreesde uitputtende boekhoudersproza, waardoor bepaalde biografieën geteisterd worden. Een van de pillen die Nop Maas over het leven van Gerard Reve schreef ligt zodoende nog steeds half gelezen op mijn bureau.
Ook Van Hengel en Blom larderen hun verhaal met getuigenissen en documenten, maar ze smeden daarvan een smeuïg en betekenisvol relaas. De woeste levens van beide schrijvers (drank, vrouwen, het immer dynamische koppel levenslust-melancholie) herbergen daartoe heerlijk materiaal, maar het zijn geen oppervlakkige schandaalkronieken. In beide boeken wordt een vergelijkbare periodisering aangebracht, waarbij de ‘horizontale’ lijn, de chronologie van het leven, op een slimme manier door verticale thema’s wordt verdiept.
Blom wist zich omringd door Wolkers maniakaal bijgehouden archief en diens bijna alwetende weduwe Karina en Van Hengel had vele gesprekken met de held van haar verhaal, waarbij ze zijn selectieve herinneringen regelmatig met de ware toedracht kon verrijken.
Remco Campert is de schrijver van de verraderlijke toegankelijkheid. Hij heeft in zijn verzen, verhalen en romans, vriend Kees van Kooten memoreerde dat laatst nog in een talkshow, voor vele jongelingen die grote angstaanjagende literatuur ontsloten. Lichtvoetig, maar niet oppervlakkig. Melancholisch, maar ook met voor de Nederlandse letterkunde ongebruikelijk veel humor. Tastende personages, trefzekere sprankelende zinnen.
Ook de titels van zijn boeken spreken, we kennen ‘Het is leven is vurrukkulluk’ maar ook ‘Een ellendige nietsnut’. Want nooit is de mislukking ver weg in Camperts werk, maar hij laat zijn spartelende sukkels glanzen. Van Hengel draagt genoeg bewijzen aan, dat de schrijver veel zo niet alles aan zijn eigen leven ontleent.
Remco Campert reist, sinds ik op de middelbare school een uitbundige scriptie over hem schreef, met mij mee. Door ‘Een knipperend ongeluk’ ben ik er achter gekomen dat hij zelfs dichtbij mijn huidige huis geboren is. Op de Beeklaan, in het stuk dat vanwege de bouw van de Atlantikwall gesloopt is. De oorlog beroofde hem bovenal van zijn vader, dichter en controversieel verzetsicoon Jan Campert, aan wie hij slechts een handvol herinneringen zegt te bezitten. Zijn moeder was actrice Joekie Broedelet, onder meer bekend als de vriendelijke dame uit de fameuze Koot & Bie-sketch over ‘het winterklaar maken van de tuin’ door het illustere duo Jacobse en Van Es.
Zijn ouders scheiden vroeg, zijn moeder was vaak op tournee, de jonge Remco ging van mandje naar mandje. In Kijkduin groeide hij op, vertoefde ook veel op andere Haagse adressen. Hij ging naar de Galvanischool, waar sinds 2015 zijn dichtregels de muur sieren. Bij de onthulling daarvan zei hij: ‘De stad Den Haag is mijn oorsprong’. In het zwartst van de oorlog volgde evacuatie naar de Veluwe. Die onthechte zwerfkat is hij gebleven. Zijn levenspad, vol rijke details door Van Hengel gereconstrueerd, kent vele liefdes en woonplekken. Maar ergens begon het allemaal:

Geboren ben ik, nu nog
28 juli 1929 in Den Haag
zoon van mijn moeder
zoon van mijn vader

het was mooi weer
was het weer mooi?
zand van de stoepsteen
woei in de voortuin

Hoe Amsterdams van signatuur hij ook moge lijken, ik durf de chauvinistische stelling wel aan dat het werk van Remco Wouter Campert, of hij wil of niet, in zijn Haagse wortels verankerd is. Kijkduin tekende zijn rommelige jeugd, die hij gelukkig noemt, met veel spelen in de duinen. Den Haag is met zijn standsverschillen en grote taligheid voedingsbodem voor zijn kenmerkende understatement gebleken en dan is er het grote litteken van de oorlog. Slauerhoff dichtte ‘alleen in mijn gedichten kan ik wonen’, bij Campert zie je dat hij als vaderloos zwervertje, ondanks zijn soms vrolijke, soms lamlendige en toch uiterst productieve leven, zijn definitieve onderdak vindt in de taal. En in die voortuin is er altijd zand blijven waaien, als stof voor een vitaal oeuvre.
Laten we hopen dat het ‘knipperend ogenblik’, zoals Campert in een gedicht de dood omschrijft, nog even op zich zal laten wachten.

Mirjam van Hengel, Een knipperend ogenblik, uitgeverij: De Bezige Bij, € 29,99 (E-book: 12,99)

De Japanse hoofdsteun

Ik kocht een hoofdsteun uit Japan
en legde mijn nek erop te rusten.
Ik sloot mijn ogen
om wakker te blijven.
Smeltenderweg verloor ik alle liefde
en ging van alles houden.

Gekocht in Scheveningen
die Japanse hoofdsteun
een dag dat de wind van zee kwam
het zand in de souvenirshops drong
het Gevers Deynootplein kermde om begane zonden
en villa’s in het Belgische park
hun luiken verzegelden
de vloot niet meer varen zou
en de raad van den Haag haar zoveelste deal sloot.

Alles verging tot stof
behalve mijn lichaam dat zweefde
éen met het houten kussen
naar het wijkende plafond.

Uit: ‘Theater’ (1979).