PLAATS (112): Aloysius College

Elke week bespreekt Marcel Verreck in Den Haag Centraal heden en verleden van een bijzondere Haagse plek.

Mijn grootouders zijn allen overleden, maar zouden inmiddels de honderd hebben overschreden. Hun vruchtbare coëxistenties hebben geresulteerd in een vooroorlogs aantal ooms en tantes en een nog omvangrijker arsenaal aan neven en nichten. Het resultaat van hún voortplantingsgedrag is bijna niet meer in kaart te brengen. Maar nu grootouders en – in mijn geval – zelfs ouders er al enige tijd niet meer zijn, zie je elkaar nog maar zelden. Meestal is de aanleiding voor een reünie een droeve.
Mijn stoere neef M. tref ik gelukkig wat vaker. Ooit zeilden wij samen door de Canarische wateren en had hij hobbies als het met zijn blote handen beklimmen van bergen. Dat mocht hij lekker zonder mij doen. Stoer is hij nog steeds, want inmiddels werkt hij als leraar natuurkunde aan het Aloysius College. Een instituut dat de honderd niet zal halen. Ik kende het markante gebouw alleen van de buitenkant, maar neef M. leidde mij afgelopen week rond.
De school walmde historie, sigarendampen van in rook opgegane paters hingen als het ware nog in de monumentale trappenhuizen. De glas-in-lood-ramen, de uitgebeitelde bemoedigende bijbelspreuken, de reliëfs en de gewelven, ze hebben zo lang uitzicht gehad op de cohorten voorbijtrekkende scholieren. Eén muur was behangen met leerlingenfoto’s, het onderwijzend personeel had nog dikwijls een pij aan. Ergens in de jaren zeventig duiken er ook meisjes op, nog moeilijk te zien, want toen had iedereen lang haar.
Het was een rare week op het Aloysius, vertelde mijn neef. De laatste week waarin de niet-eindexamenklassen nog op school waren. Het sterven was begonnen. We staarden door de ramen naar de herfstkleuren rond het Hubertusduin en, aan de andere kant, naar het malse jaloersmakend sportveld. Als VCL’er had ik buitengym op HDM. Als je daar aangekomen was, kon je al bijna weer terug.
In de aula en in de kapelzaal stonden tafeltjes in slagorde opgesteld voor de tentamens, die in mijn tijd de wat medische naam ‘schoolonderzoeken’ droegen.
Andere typen schoolonderzoeken zijn er de laatste tijd legio geweest op het AC. Hoe het ook zij, de uitslag is bekend. Het is finito. De school ademde weemoed en berusting. Het was na schooltijd, het verweesde uur waarop de lichten nog aan zijn. In een lokaal zat een gebeeldhouwde docent te corrigeren. We gaan, zei mijn neef. Op Kijkduin dronken we een troostend glas.