Sportbeesten

(verschenen in Den Haag Centraal van 7-6-18)

Er cirkelen roofvogels boven mijn buurt. Opeens, zo aan het begin van de lente, zijn ze verschenen. Ik ben geen ornitoloog, maar het is duidelijk dat ze veel andere gevleugelden angst inboezemen. De meeuwen, die doorgaans met veel tumult onze platte daken koloniseren om er te broeden, horen we nog maar zelden. Vogels schijnen enorm goede ogen te hebben, maar blijkbaar zien ze niet de lijn waarmee de roofvogels aan het dak geklonken zijn. Of kunnen ze de diepere betekenis daarvan niet doorgronden.
In de Haagse Bomenbuurt, bepaald geen agrarisch bolwerk, heb je vogelverschrikkers in de vorm van … een vogel. Het koord dat hen verhindert meer dan korte rondvluchten te maken, zit vast aan een soort hengel. Zodat er bij windstilte toch nog afschrikwekkend in het luchtruim kan worden gedobberd. Dan oogt de artificiële roofvogel ook als een aan de haak geslagen vis.
Dienen wij het dierenrijk te zien als een permanente sportwedstrijd? In ieder geval wel eentje waar op leven en dood gevochten wordt. En dat is een uitgangspunt waar de sportende mens, eeuwen na de gladiatoren, in principe niet naar streeft. Het gaat om het meten van elkanders krachten, de verliezer blijft over het algemeen in leven.
Zoals bekend maken dieren ook deel uit van de menselijke sportwereld. Letterlijk, zoals in het hippische segment, maar ook overdrachtelijk. Sommige sporters gedragen zich als beesten, om over bepaalde supporters maar te zwijgen.
Ook identificeren clubs zich met dieren. Ik voetbalde zelf bij de Pinguïns en zag afgelopen zaterdag in een promotie/degradatieduel de Haantjes verliezen van de Schollen(koppen).
Maar laat ik terugkeren naar de echte vreemde vogels. In de voetbalstadions van Arnhem en Deventer vliegen mascotte-adelaars. In Nijmegen zou best een valk kunnen fladderen, zolang hij er slaagt uit de klauwen van de NEC-supporters te blijven. Dat lukte menige hoofdtrainer aldaar niet.
In Den Haag heb je ooievaars, pauwen en reigers, maar de echte sportman onder de Haagse vogels is natuurlijk de duif. Opper-Règâh en voormalig duivenmelker Johan Frauenfelder heeft mij ingewijd in het bijbehorende duivenlatijn, dat in essentie voornamelijk over de oudste bewegingen der wereld gaat. Ik heb het sterke vermoeden dat er geen roofvogelvlieger op te laten is, die de gruizige doortastendheid van de ware Haagse doffer kan intomen. Die gaat gewoon door met ‘treeën’. Zoals mensen soms op hun huisdier gaan lijken, zo hebben die duiven de woeste potentie van de ware Hagenees overgenomen. Hoeh! Hoeh!