Haagse Liefde (7): Kiezen (6-7-17)

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

‘Is het definitief?’
Marco Veenstra trekt een voor zijn doen ernstig gezicht.
‘Ze hoort het vandaag. Ze wil graag.’
Zijn maat Hakim, kortweg Hakie, laat een aantal Haagse krachttermen horen, die hun oorsprong vinden in gebieden ter weerszijden van de Middellandse Zee.
Marco zucht.
‘Zo kan je het wel omschrijven.’
‘En nou?’
‘Ik weet het niet.’
‘Ken je niet mee?’ vraagt Hakie.
‘Ken,’ zegt Marco.
‘Maar wil je dat wel?’
‘Ik weet het niet,’ zegt Marco, ‘wat moet ik daar nou doen in New York?’
‘Nou,’ zegt Hakie, ‘om te beginnen de leiding in de Trump Tower vernieuwen.’
Marco glimlacht flauwtjes.
‘Sjon, doet er nog maar twee,’ zegt hij tegen de uitbater van de koffietent bij de Houtrustbrug, waar ze na een klus op de Statenlaan zijn neergestreken, ‘ook voor Hakie, de ramadan is toch voorbij.’
De zon doet het Verversingskanaal oplichten, ter hoogte van Duindorp vormt zich het nieuwe silhouet van de appartementencomplexen op het Norfolk-terrein.
‘Alles verandert,’ zegt Hakie, met filosofische somberheid, ‘het ene moment leef je in het paradijs, dan blijkt dat alles maar voor even is.’
Hij heeft een korte ontstuimige verhouding gehad met Annelein De Gruyter, een kakkineuze schoolvriendin van Marco’s Elisabeth.
‘Die had wat in te halen,’ zo heeft hij de affaire kort samengevat.
‘Maar voelde je echt wat voor haar?’ had Marco gevraagd.
‘Ik heb een hoop gevoeld,’ zei Hakie, ‘maar van echte liefde kon geen sprake zijn.’
‘Ik vond het maar een triest konijn,’ zei Marco onverbloemd.
‘Nou ja,’ zei Hakie, ‘ook een triest konijn is een konijn, maar ja, dat kon natuurlijk niet doorgaan. Toen die Floris-Jan van haar kwam smeken of ze terugkwam, was ze zo verdwenen. Zand en veen, dat gaat niet samen.’
Marco had gezwegen.
Nu, op deze zonovergoten zomermiddag, in stilte aan zijn biertje lurkend, zijn beste vriend naast hem op het terras, denkt hij aan die ochtend op het Valkenbosplein. Hij kwam voor een noodklus, Elisabeth had open gedaan, ze hadden elkaar aangekeken en hij was nooit meer weggegaan.
Zodadelijk zal hij haar zien. Ze zullen elkaar niet, zoals gebruikelijk, zorgeloos en liefdevol omhelzen.
‘Laat ik maar gaan,’ zegt hij tegen Hakie.
‘Sterkte, gozer!’
Hij wil opstaan, maar ziet dan op de Houtrustbrug haar dansende gouden haar. Ze heeft hem gezien en zwaait, terwijl ze met haar fiets bij het stoplicht wacht.
Hakie zucht.
‘Ga maar naar haar toe,’ zegt hij, ‘ik reken wel af.’
Met lood in zijn schoenen staat Marco op, voelt het bemoedigende tikje van zijn vriend op zijn been niet eens meer en loopt zijn geliefde tegemoet.
Ze treffen elkaar bij de halte van lijn 11. Hakie ziet hoe ze elkaar aankijken en dan omhelzen. Tot zijn verbazing lopen ze daarna weer in zijn richting.
Hij staat op en laat zich door Elisabeth huggen. Wat ruikt ze lekker, hij geneert zich voor zijn opgedroogde zweet.
‘Ik wist dat jullie hier zaten,’ zegt Elisabeth, ‘jullie waren toch op Statenlaan bezig?’
Hakie knikt. Hij probeert de stemming van zijn vriend te peilen, maar dat lukt hem niet.
‘Ik wil wel een rosé,’ zegt Elisabeth met een brede lach.
‘Sjon, heb je een rosé?’ vraagt Marco.
Tot zijn stomme verbazing komt er een fles wijn uit de koelkast.
‘Het gaat door,’ zegt Elisabeth stralend, ‘we mogen twee jaar naar New York!’
‘We?’ zegt Hakie, ‘maar als Marco nou niet wil, zijn werk hier …’
‘Dan komt hij zo vaak als hij maar kan,’ zegt Elisabeth opgetogen, ‘echte liefde kent geen grenzen.’
Hakie mompelt iets wat alleen hij kan verstaan:
‘Haagse liefde wel.’