Haagse Liefde

Haagse Liefde (8): Besluiten (13-8-17)

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

De zon strijkt inmiddels liefdevol over het Zuiderstrand. Ze heeft haar best gedaan en het mulle zand geteisterd, terwijl een zomerse zeewind enige verkoeling bracht. Nu beginnen de meeste geschroeide lijven hun spullen bij elkaar te pakken. Ginder staren nog wat gebronsde figuurtjes in de blauwe diepte, een vrijwel brandingloze Noordzee om de enkels. Oerbeelden aan zee, Mesdag kan zo aan de slag, de lijnen en vlakken van Mondriaan tekenen zichzelf.
Het is een opmerkelijk gezelschap dat zich strandtent ‘De Kwartel’ heeft verzameld. We zien elegante dametjes, hier en daar al wat breekbaar, polo-mannetjes met onderdrukt stropdasverlangen eromheen, maar ook afgeknipte jeans, ongecensureerde decolleté’s en zelfs zwembroeken met overhangend vlees. Kortom, Den Haag in alle soorten en maten.
Marco Veenstra heeft een halflange broek aan, bovenste knoopjes van zijn strandshirt open. Elisabeth van ’t Zandt een dun maar gracieus jurkje. Ze staan naast elkaar en verwelkomen de gasten, waarvan de meesten hun ogen uitkijken. Op het terras vormt zich inmiddels een duidelijke Laan van Meerdervoort, ter rechterzijde schuilen Elisabeths gasten bij elkaar, ter linkerzijde viert de aanhang van Marco alvast feest.
Diens werkmaat en beste vriend, Hakie, is in gesprek met Stanley, de Surinaamse vriend van Marco’s moeder Mia.
‘Snap jij dat nou, Stan, dat kan toch niet goed gaan.’
‘Wat is er mis met een LAT-relatie?’
‘Ja, jij woont om de hoek bij Mia, dat is geen New York.’
‘Nee, dat is Ankara-Zuid,’ lacht Stanley.
‘Hou op,’ zegt Hakie, ‘Den Haag – New York, dan heb je een lat nodig die zelfs Kim Holland nog nooit gezien heeft.’
Volgende week zal Elisabeth naar de Verenigde Staten verhuizen, ze heeft Marco gesmeekt of hij meeging. Een paar dagen was hij heel stilletjes geweest.
‘Ga jij maar alvast,’ zei hij toen, ‘ik heb zo veel te doen hier … en misschien valt het je tegen, ben je zo weer terug.’
‘Ik ga niet alleen,’ had ze huilend gezegd.
Hij had haar in zijn armen genomen.
‘Je moet het doen,’ zei hij, ‘het is je grote kans, nu kan het nog …’
‘Maar lieve schat,’ snikte ze, ‘jij kan alles, op mensen zoals jij zitten ze daar te wachten.’
Hij had een brok in zijn keel en sprak niet uit wat hij dacht: Zit ík wel op die lui daar te wachten?
Inmiddels heeft Mamma Mia de oversteek gemaakt en het echtpaar van ’t Zandt op intimiderende wijze gehugd.
‘Wat een toestand, hè,’ zegt ze onomwonden, ‘nou ja, laten we maar gezellig doen.’
‘Het is tenslotte feest,’ zegt Eugenie geroutineerd. Zij heeft als D’66-boegbeeld in de gemeenteraad legio bizarre Haagse bijeenkomsten bijgewoond.
Dan klinken er rijke gitaarklanken.
‘Oh wat geestig,’ zegt pa Van ’t Zandt, met alweer een vol glas in de hand, ‘dat zijn de Règâhs.’
‘Lekkâh!’ roept Hakie over het terras, ‘de mooiste meisjes van Den Haag!’
‘Speciaal voor Elisabeth en Marco,’ zegt de bezonnebrilde zanger, die zo waanzinnig flamenco kan spelen, ‘zingen wij op deze bijzondere dag een Haagse Tarantas, getiteld ‘Starandtas.’
In het nummer wordt in klare taal de assimilerende werking van het strand bezongen:

En als je nou denkt bij je eigen: wat wordt warm in de vloedlijn
Dan ken het net zo goed van een Hagenaar of een Hagenees zijn

De zon is allang onder als Marco en Elisabeth langs de zee lopen, het Haags gedruis achter zich latend. Dan draait ze haar betraande gezicht naar hem toe: ‘Zijn we nog te redden?’
Hij kust haar en zegt verbaasd: ‘Kap nou, schatje, je woont toch hier.’
Hij wijst naar zijn hart: ‘En dat is in Den Haag.’

Haagse Liefde (7): Kiezen (6-7-17)

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

‘Is het definitief?’
Marco Veenstra trekt een voor zijn doen ernstig gezicht.
‘Ze hoort het vandaag. Ze wil graag.’
Zijn maat Hakim, kortweg Hakie, laat een aantal Haagse krachttermen horen, die hun oorsprong vinden in gebieden ter weerszijden van de Middellandse Zee.
Marco zucht.
‘Zo kan je het wel omschrijven.’
‘En nou?’
‘Ik weet het niet.’
‘Ken je niet mee?’ vraagt Hakie.
‘Ken,’ zegt Marco.
‘Maar wil je dat wel?’
‘Ik weet het niet,’ zegt Marco, ‘wat moet ik daar nou doen in New York?’
‘Nou,’ zegt Hakie, ‘om te beginnen de leiding in de Trump Tower vernieuwen.’
Marco glimlacht flauwtjes.
‘Sjon, doet er nog maar twee,’ zegt hij tegen de uitbater van de koffietent bij de Houtrustbrug, waar ze na een klus op de Statenlaan zijn neergestreken, ‘ook voor Hakie, de ramadan is toch voorbij.’
De zon doet het Verversingskanaal oplichten, ter hoogte van Duindorp vormt zich het nieuwe silhouet van de appartementencomplexen op het Norfolk-terrein.
‘Alles verandert,’ zegt Hakie, met filosofische somberheid, ‘het ene moment leef je in het paradijs, dan blijkt dat alles maar voor even is.’
Hij heeft een korte ontstuimige verhouding gehad met Annelein De Gruyter, een kakkineuze schoolvriendin van Marco’s Elisabeth.
‘Die had wat in te halen,’ zo heeft hij de affaire kort samengevat.
‘Maar voelde je echt wat voor haar?’ had Marco gevraagd.
‘Ik heb een hoop gevoeld,’ zei Hakie, ‘maar van echte liefde kon geen sprake zijn.’
‘Ik vond het maar een triest konijn,’ zei Marco onverbloemd.
‘Nou ja,’ zei Hakie, ‘ook een triest konijn is een konijn, maar ja, dat kon natuurlijk niet doorgaan. Toen die Floris-Jan van haar kwam smeken of ze terugkwam, was ze zo verdwenen. Zand en veen, dat gaat niet samen.’
Marco had gezwegen.
Nu, op deze zonovergoten zomermiddag, in stilte aan zijn biertje lurkend, zijn beste vriend naast hem op het terras, denkt hij aan die ochtend op het Valkenbosplein. Hij kwam voor een noodklus, Elisabeth had open gedaan, ze hadden elkaar aangekeken en hij was nooit meer weggegaan.
Zodadelijk zal hij haar zien. Ze zullen elkaar niet, zoals gebruikelijk, zorgeloos en liefdevol omhelzen.
‘Laat ik maar gaan,’ zegt hij tegen Hakie.
‘Sterkte, gozer!’
Hij wil opstaan, maar ziet dan op de Houtrustbrug haar dansende gouden haar. Ze heeft hem gezien en zwaait, terwijl ze met haar fiets bij het stoplicht wacht.
Hakie zucht.
‘Ga maar naar haar toe,’ zegt hij, ‘ik reken wel af.’
Met lood in zijn schoenen staat Marco op, voelt het bemoedigende tikje van zijn vriend op zijn been niet eens meer en loopt zijn geliefde tegemoet.
Ze treffen elkaar bij de halte van lijn 11. Hakie ziet hoe ze elkaar aankijken en dan omhelzen. Tot zijn verbazing lopen ze daarna weer in zijn richting.
Hij staat op en laat zich door Elisabeth huggen. Wat ruikt ze lekker, hij geneert zich voor zijn opgedroogde zweet.
‘Ik wist dat jullie hier zaten,’ zegt Elisabeth, ‘jullie waren toch op Statenlaan bezig?’
Hakie knikt. Hij probeert de stemming van zijn vriend te peilen, maar dat lukt hem niet.
‘Ik wil wel een rosé,’ zegt Elisabeth met een brede lach.
‘Sjon, heb je een rosé?’ vraagt Marco.
Tot zijn stomme verbazing komt er een fles wijn uit de koelkast.
‘Het gaat door,’ zegt Elisabeth stralend, ‘we mogen twee jaar naar New York!’
‘We?’ zegt Hakie, ‘maar als Marco nou niet wil, zijn werk hier …’
‘Dan komt hij zo vaak als hij maar kan,’ zegt Elisabeth opgetogen, ‘echte liefde kent geen grenzen.’
Hakie mompelt iets wat alleen hij kan verstaan:
‘Haagse liefde wel.’

Haagse Liefde (6): Slopen (25-5-17)

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

‘Alleen de villa staat er nog,’ zegt Elisabeth.
‘Wat een puinhoop,’ zegt Annelein, ‘het doet me ergens aan denken.’
Ze zwiept haar make-up-hoofd met een dramatische hoofdbeweging naar de Haagse hemel, die deze maandagochtend ongekend blauw is. De zomer zal niet lang op zich laten wachten.
Elisabeth was verrast door het telefoontje van haar oude schoolvriendin. Goed, er kwam weleens een appje door, maar verder hoorde ze weinig van Annelein, die met een of andere rijke Floris in Amsterdam-Zuid woonde.
Na het VCL was ze in Groningen gaan studeren, lid van Vindicat geworden en had de ontgroening ongeschonden doorstaan. Geheel volgens verwachting had het keurige meisje van de Wildhoeflaan zich ontpopt tot een bierbeest met hese stem en elke week een andere hockeyer tussen de lakens. Elisabeth logeerde ooit een weekend in haar Groningse dispuutshuis en had de eeuwenoude rituelen gadegeslagen.
Pas geleden vertelde ze Marco over deze ontluisterende visitie. Hij begon onmiddellijk met een grote glimlach hardop te fantaseren over de klusjes die hij in zo’n hok vol studentes allemaal wel zou kunnen klaren. Ze had hem de mond gesnoerd.
Nu staan ze naar de verse krater aan de Van Stolkweg te kijken. En ook het perfecte leven van Annelein De Gruyter ligt dus aan barrels.
‘Zijn secretaresse, zo ordinair, niet eens een snol van Tinder of zo.’
Ze oogt pezig, een sufgesporte stressbonk in een mantelpak. Zonnebril, agressief gestifte lippen.
‘Kom,’ zegt Elisabeth, ‘hier valt niets meer te zien, tijd voor een koffietje in de Reinkenstraat.’
Er is afleiding nodig om het aanhoudende gemok van Annelein te kunnen verdragen. Die laat zich chagrijnig meevoeren, terwijl ze tussen de bedrijven door alle etablissementen van haar geboortestad afkraakt.
Was Marco maar hier, denkt Elisabeth, die zou haar wel stil krijgen.
Ze glimlacht, het ontgaat Annelein die boven een met misprijzen bekeken maar toch met een lang gezicht geaccepteerde latte machiato verbitterd voortratelt over de vele slechte kanten van Floris.
Denken aan Marco helpt. Hij heeft vandaag een klus op de Haagse Markt, een exotisch gebied dat zij door hem heeft leren kennen. Annelein is stilgevallen, ze lijkt even door haar gramschap heen te zijn.
‘Hoe is het eigenlijk met die … eh … Marco van jou?’
‘Best,’ zegt Elisabeth.
‘Wat vinden je ouders ervan?’
‘Waarvan?’
‘Nou ja, zo’n eh … wat was-ie nou … electricien?’
‘Loodgieter,’ zegt Elisabeth, ‘maar hij kan eigenlijk alles.’
‘Ook … eh?’ vraagt Annelein, ‘dat … eh … zo … ik heb er ook weleens een over de vloer gehad. Wat een beest. Zout op mijn huid.’
Het wordt tijd om Annelein passend te straffen.
‘Ik heb een leuk plan,’ zegt Elisabeth, ‘daar zal je vrolijk van worden.’
Ze rekent af en loopt naar buiten.
‘We laten de auto staan,’ zegt ze beslist, ‘kijk, lijn 11 komt eraan.’
‘Ho ho,’ zegt Annelein, ‘we gaan toch niet met de tram.’
‘Kom op, Lein,’ zegt Elisabeth, ‘stap in.’
‘Waar gaan we heen?’ klinkt het paniekerig, ‘ik ga niet op die gore bankjes zitten.’
Na een kort ritje door diverse werelden, die Annelein met angst en beven aan zich voorbij ziet trekken, stappen ze uit bij het Hobbemaplein.
‘Waar zijn we?’ piept Annelein.
‘De Haagse Markt,’ zegt Elisabeth, ‘en kijk, daar is Marco en zijn maat Hakie.’
‘Ik wil hier weg,’ sist Annelein, maar een vrolijk bezwete Marco heeft haar al een machtige hug gegeven.
‘Annelien, toch?’ zegt hij, ‘nou, welkom in Den Haag.’
Dan ziet Annelein de grijnzende krullenbol Hakie. Voor het eerst vandaag breekt door haar starre masker een lachje.

Haagse Liefde(5): Vieren (4-5-17)

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

Elisabeth en Marco staren naar een compilatie van lompe acties van een oudere, vrijgezelle boer in Texas.
‘De charme in eigen persoon,’ zegt Marco.
‘Ik vind het nu al jammer dat ik hem geen brief heb geschreven,’ giechelt Elisabeth.
‘Jij hebt gelukkig je eigen boer.’
Hij gaat even verzitten en daarbij komt een verdacht geluid vrij.
‘Marco!’ roept Elisabeth.
‘Ik kan er niets aan doen,’ zegt hij, ‘ik word geïnspireerd door die agrariërs.’
‘Nou lekker,’ zegt Elisabeth.
‘Ik ben blij dat je het zegt,’ verklaart Marco, ‘ik vind hem zelf ook niet beroerd.’
‘Gatver! Nou komt-ie door.’
‘Ach lieve schat, bij jullie in het Statenkwartier werd toch af en toe ook wel eens een windje gelaten.’
‘Dat deden wij op de gang, of op de WC.’
‘Ik dacht al dat jullie het ophielden, vandaar dat je vader altijd met zo’n moeilijk hoofd rondloopt.’
‘Ach, eikel!’
‘Goed zo, je gaat het leren!’
‘Mijn moeder heeft trouwens gevraagd of we met Koningsdag naar de Fred komen.’
‘Oh nee, gaat ze nog meer rotzooi van de zolder op straat pleuren? Laat ze dat vulles toch meteen naar Visserhavenstraat brengen.’
‘Gaan we?’
‘Natuurlijk, ik ben gek op kleumende kakkers.’

Het is inderdaad een tamelijk gure feestdag.
‘We gaan in de botsautootjes,’ roept Marco, als ze het kermisje op het Frederik Hendrikplein naderen, ‘jij mag sturen, want jij kan het beste botsen.’
‘Lul!’
‘Heel goed, scheldende dames winden mij op.’
Hij ontvangt een por in zijn zij. Iets verderop treffen ze de ouders van Elisabeth aan, een stilleven van onderkoeling en chagrijn. Elisabeth ziet dat haar vader een halflege wijnfles onder zijn campingstoel heeft staan. Nergens een glas te zien. Dat gaat nog gezellig worden.
‘Lekkere zaken gedaan?’ vraagt Marco met een satanische grijns.
‘Ik heb de oude strijkplank verkocht voor vijf euro,’ zegt moeder Eugenie, meer tegen Elisabeth dan tegen haar schoonzoon.
‘Van oma!’ roept Elisabeth, ‘hoe kan je dat nou doen?’
‘Dan had jij hem maar moeten nemen.’
‘Wij houden niet van strijkplanken,’ zegt Marco, terwijl hij Elisabeths vader op zijn schouder slaat,’ nietwaar, Hendrik?’
‘Seksist,’ sist Elisabeth.
‘Kijk ze kijken, Hendrik,’ zegt Marco, ‘het zijn net zusjes.’
‘Marco, doe niet zo vervelend,’ zegt Eugenie.
Ze richt zich tot haar dochter: ‘Weet je wie er verderop staat met zelfgemaakte saté? Quirijn!’
Elisabeth heeft ooit een jaar verkering gehad met deze Quirijn van Waesberghe, een bleke jurist uit de Viviënstraat.
‘Hij is gescheiden en woont weer bij zijn moeder,’ voegt Eugenie er veelbetekenend aan toe, ‘loop er maar even langs.’
‘Ja, lachen,’ zegt Marco.
‘Laten we dat nou niet doen,’ zegt Elisabeth, terwijl ze een woedende blik op haar moeder werpt.
‘Nee joh, leuk,’ zegt Marco, ‘ik heb zoveel over hem gehoord.’
Elisabeth heeft hem ooit verteld over de matige bedprestaties van deze keurige jongeman. Iets dat ze nu ten zeerste betreurt.
‘Hendrik, jij ook een sateetje?’ vraagt Marco, ‘probeer anders vandaag ook eens wat vast voedsel binnen te krijgen.’
Hij sleurt Elisabeth mee in de richting die Eugenie heeft aangewezen.
‘Dag Quirijn.’
‘Elisabeth … nou ja … wat geestig … en dat is … ?’
‘Dat is Marco,’ zegt Marco, ‘ik heb gehoord dat jij zulk lekker vlees hebt.’
‘We willen graag vier porties,’ zegt Elisabeth, ‘gaat het goed met je?’
Quirijn knikt aarzelend en vult vier bakjes met saté en saus.
Als een uitgehongerde wolf valt Marco erop aan.
‘Nou,’ zegt hij na de eerste hap, ‘dat kan je in ieder geval wél goed klaarmaken.’

Haagse Liefde (4): Stemmen (6-4-17)

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

Elisabeth Van ’t Zandt wilde de afgelopen jaren nog weleens tegen de viering van haar verjaardag opzien. Inmiddels weet ze dat ze zich geen illusies hoeft te maken, het ontaardt toch in een vrolijke puinhoop.
Het bescheiden appartement aan het Valkenbosplein vult zich binnen de kortste keren met de bekende gasten en hun welluidende stemmen. Traditiegetrouw stopt Elisabeth waarschuwende briefjes in de omliggende brievenbussen.
Qua volume duelleert haar moeder Eugenie ieder jaar met Hakim, Marco’s werkmaat en beste vriend. Hakie, zoals hij door iedereen genoemd wordt, heeft een lach die de ruiten doet trillen. Van enige multiculturele schroom heeft hij nog nooit blijkgegeven.
‘Waarom zou ik,’ zo verklaarde hij ooit, ‘ik ben een geboren Hagenees, dan heb ik recht op een grote bek.’
Een paar jaar geleden, toen hij Eugenie, D’66-kopstuk in de Haagse Gemeenteraad, voor het eerst onder ogen kreeg, was zijn diagnose snel gesteld: ‘Zo, dus u bent de echte juffrouw Ooievaar.’ Want ook tijdens het beledigen, moest je beleefd blijven, dat had-ie van zich moeder meegekregen.
Eugenie had wel even op haar snavel gekeken. Elisabeth zag het met het zweet in de handen aan, totdat Marco knipogend zei: ‘Excuses voor Hakie, Eus, hij kan het niet helpen, het is al mooi dat hij de Fabeltjeskrant ooit heeft begrepen.’
Daarna hadden de vrienden zo onweerstaanbaar hard gelachen, dat de deftige ouders van Elisabeth vanzelf meegrijnsden. Stiekem was haar moeder verzot geraakt op Hakim. Zijn rake oneliners werden nogal eens gepromoveerd tot bon mots in de raad.
Dat was Hakim via Marco ook ter ore gekomen. Zijn vaste begroeting van Eugenie was inmiddels: ‘Zo, mevrouw Ooievaar, kunnen we even afrekenen?’
Volgde een lach, die de buren dwong zich aan hun meubelen vast te grijpen.
Deze keer is het Marco’s moeder Mia, die de lont in het kruitvat steekt. Ze is een zeer weerbare weduwe die een LAT-relatie onderhoudt met Stanley, een oudere Surinamer die bij haar in de Jacob Catsstraat woont.
‘Ik voel me zo eenzaam,’ zegt ze, terwijl ze het verjaardagskringetje rondkijkt.
‘Wat is het, Mamma Mia?’ roept Hakie, ‘heeft onze Stan een buitenvrouwtje?’
‘Welnee,’ zegt Mia, ‘hij weet dat ik hem in dat geval eraf snij, en dan heeft zijn leven geen zin meer…’
‘Wat dan, Mia?’ vraagt Elisabeth bezorgd.
‘Nou ja,’ zegt Mia, ‘ik heb op de PvdA gestemd.’
‘Echt waar?’ zegt Hakie.
‘Iemand moet het doen,’ zegt Mia, ‘maar het heeft ze niet geholpen, die losers.’
‘Willen jullie nog wat drinken?’ vraagt Elisabeth. Gesprekken over politiek zijn tijdens elk verjaardagsfeestje een geheide ‘gamechanger’.
Ze wordt magistraal genegeerd door de aanwezigen die zonder terughouding hun eigen stemgedrag uit de doeken doen.
‘Hakie wou op DENK stemmen,’ zegt Marco, ‘ik moest wel eerst uitleggen wat dat betekende.’
‘Ah joh, jij binnenschilder,’ sneert Hakie, ‘met je Jessias… alsof die zo bijzonder is, ik kan ook over het water lopen… op de Uithof.’
‘Heb je op Klaver gestemd?’ vraagt Eugenie.
‘Ja,’ zegt Marco, ‘ik moet mijn vrouwtje steunen.’
‘Wat!’ roept Eugenie nu, ‘Elisabeth, heb jij op die snotneus gestemd?’
‘Wat dacht jij dan?’ neemt Hakie de honneurs waar, ‘dat ze op die labrador met dat Pechhoofd van jou gaat stemmen.’
‘Ik heb wit en een heel lekkere rode wijn en fantastische kaas van Ed Boele,’ zegt Elisabeth.
‘Lekkere kaas!’ schalt Hakim.
‘Zo kan-ie wel weer, Hakie,’ zegt Marco, ‘anders vertel ik iedereen nu dat jij op het CDA hebt gestemd.’
‘Nou ja,’ zegt Hakim opeens heel serieus, ‘dat mogen jullie best weten. Ik ben nou eenmaal erg van de normen en de waarden.’
Nog even houdt hij zijn gezicht in de plooi.
‘En als ik die Buma zie, dan begin ik al te lachen.’
Zijn geschater doet de glazen rinkelen.

Haagse Liefde(3): Afscheid nemen (2-3-17)

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

‘Lekker windje,’ zegt Marco, ‘de burgemeester mag wel uitkijken dat hij niet in de Laak waait.’
Hij manoeuvreert zijn werkbusje tussen de duurdere automobielen op het parkeerterrein achter de Fokker Terminal. Burgemeester van Aartsen neemt afscheid en zowel Elisabeth als Marco hebben een uitnodiging gekregen voor de grootscheepse bijeenkomst. Elisabeth omdat ze nou eenmaal de dochter is van Eugenie, sinds mensenheugenis D’66-raadslid en Marco… ja waarom Marco eigenlijk?
‘Wij komen al jaren bij Jozias thuis,’ heeft hij Elisabeth verteld, ‘ik ken doucheputjes die voor anderen verborgen blijven.’
‘Maar kent hij jou dan ook persoonlijk?’ heeft ze gevraagd.
‘Ik heb hem weleens gezien,’ zei hij, ‘ik heb meer met mevrouw Van Aartsen van doen. Leuk mens. En goed van betalen.’
‘Had je me niet met onze auto kunnen komen ophalen?’ zegt Elisabeth, terwijl Marco zijn busje tussen een Audi en een Mercedes in een parkeervak hengelt.
‘We hadden een kleine dijkdoorbraak,’ zegt hij, ‘gevalletje zandzakken voor de deur, ik heb geeneens tijd gehad om iets anders aan te trekken.’
‘Ja, dat vermoedde ik al,’ zegt ze, ‘ik heb je pak meegenomen.’
Ze zijn, op een rustige vrijdagochtend, samen naar Oger geweest. Marco liet zich als een lam naar de slachtbank leiden. Het resultaat was prachtig, als een trotse haan stond hij zichzelf in de winkelruiten van het Noordeinde te bekijken.
‘Nee joh, ik houd het wel aan,’ zei hij tegen de verbouwereerde bediende, ‘dat vindt zij lekker.’
Elisabeth deed net of ze dat laatste niet gehoord had.
‘Ik kleed me hier even om.’
‘Doe dat dan in het busje.’
‘Nee joh, dat is goor, niemand die dat ziet, hou je mijn zooi even vast, anders waait het weg.’
Giechelend van de gêne assisteert zij hem bij het aankleden, af en toe wuivend naar een vage bekende uit het Statenkwartier.
‘Zo,’ zegt hij, ‘ik ben weer het mannetje.’
Hij kijkt haar aan.
‘En jij het vrouwtje, je ziet er prachtig, schat… als ik denk aan later op de avond…’
‘Jaja, kom nou maar mee.’
In de terminal wordt de burgemeester getrakteerd op een flitsend programma vol zang, dans en scherts. Er is een blik BH’s opengetrokken, die allen verklaren dat ze nog nimmer zo’n goede burgervader hebben meegemaakt.
‘Heel Den Haag is er,’ zegt Elisabeth.
‘Ik heb nou niet de indruk dat de Schilderswijk is leeggelopen,’ zegt Marco.
Ze worden staande gehouden door vrienden van haar ouders.
‘Oh, dus jíj bent Marco.’
Ze kijken hem aan alsof hij een nieuw ontdekte diersoort is. Hij grijnst en geeft ze een knipoog waar mevrouw licht van terugdeinst.
‘Ach schatje! Elisabeth!’ klinkt het dan, ‘en kijk, Marco! wat ben je mooi!’
‘Ik heb je nog nooit zo verbijsterd gezien, Eus,’ zegt hij tegen zijn schoonmoeder.
Die knikt met een geknepen grijns in de richting van mevrouw en meneer. Het is toch zo’n malle jongen, maar we zijn dol op hem.
Ook de burgemeester heeft hen in de gaten. Hartelijk omhelst hij Elisabeth en ook Marco ontvangt een onverwachte hug. Elisabeth hoort het woord ‘fonteintje’ vallen en denkt aan de Eerste Kerst met Marco bij haar thuis.
Alle protocollen konden worden opgeborgen, ze had zelfs haar vader na jaren weer eens horen lachen. Dat Marco ‘eet smakelijk’ zei en over ‘het toilet’ sprak werd hem niet euvel geduid. Dat toilet raakte trouwens verstopt. Hij trok zijn jasje uit en fixte de zaak na de knipogende diagnose: ‘Nog nooit een huis gezien met zoveel kak.’

Haagse liefde (2): Kappen (2-2-17)

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

Zaterdagmiddag, Elisabeth is zojuist het appartement aan het Valkenbosplein binnengekomen. Marco leest de Voetbal International.
‘Waarom zeg je niets van mijn haar?’ zegt Elisabeth.
‘Prachtig haar,’ zegt Marco, zonder van zijn blad op te kijken.
‘Je kijkt er niet eens naar!’
‘Ik durf er niet naar te kijken, ik wil het niet beschadigen. Ik heb wat van die tubes zie liggen in de badkamer, daar kan ik een seizoenskaart voor ADO van kopen, zo lang dat nog bestaat…’
‘Ik verzorg mezelf graag goed.’
‘Je bent jong en mooi, daar heb je al die siliconenkit toch niet voor nodig. Wat heb je nou neer gelegd bij die knipartiest?’
‘Dat zeg ik niet.’
‘Je wordt rood, wat is er?’
Opeens zit Elisabeth te huilen.
‘Ik moest 250 euro afrekenen.’
‘Krijg nou …’
Marco slikt het woord nog net in.
‘Twee en een halve meier! Wat heb je laten doen? Brazilian Wax?’
‘Wil je niet schreeuwen?’ snikt Elisabeth.
Hij staat op, legt zijn armen om haar heen en kust haar haren.
‘Kijk nou uit!’ roept ze.
‘Maar waarom moet je huilen?’ vraagt Marco.
‘Ik ben geschrokken van het bedrag,’ hikt Elisabeth, ‘ik laat altijd min of meer hetzelfde doen, maar nu was het opeens 100 euro duurder. Ik voel me belazerd.’
‘Wat smeren ze dan in je haar?’
Er zit eyeliner op haar wangen.
‘Ja, hele dure produkten, maar van alles een beetje, ik denk dat ze nu opeens alles doorberekenen.’
‘Dat is lekker,’ zegt Marco, ‘dus als ik een CV-ventilator vervang, dan moet ik gelijk een hele installatie rekenen. Is dat die ballentent in Voorburg?’
‘Nee,’ zegt Elisabeth, ‘je gaat er niet heen.’
‘Natuurlijk niet, schatje,’ zegt Marco, ‘het is jouw zaak. Maar ik zou er niet meer heen gaan.’
‘Dat ben ik ook niet van plan,’ zegt Elisabeth.
‘Kom hier, dan kus ik je wangen schoon.’
‘Hou op, rare man.’

Twee dagen later. Elisabeth zit met een glas wijn aan de gedekte tafel. Marco opent zwierig de deur. ‘Sorry, liefje, had je mijn app gehad?’
Ze knikt met dunne lippen en laat zijn liefkozingen stoïcijns over zich heen komen.
‘Wat was er zo belangrijk dat je mij en mijn coq-au-vin moest laten wachten?’
‘Welke kok? Nee joh, je raadt nooit waar ik geweest ben?’
‘Zeg het maar.’
‘Bij dat knappe kappertje van jou, ze hadden een probleempje met de standleiding.’
‘En toen hebben ze jou gebeld?’
‘Nou dat niet direct, maar je weet, ik ben een vakman, ik ruik het als er problemen dreigen.’
‘Wat heb jij gedaan, Marco Veenstra?’
Elisabeth is rechtop gaan zitten.
‘Ik heb hulp verleend, Elisabeth van ‘t Zandt’ zegt Marco, ‘ik had geen seconde later moeten komen.’
Ze kijkt hem streng aan, hij trekt zijn wenkbrauwen op.
‘Er is geen standleiding of er mankeert wel iets aan. Dat meisje dat me binnenliet vertrouwde me meteen.’
‘Marco!’
‘Ja, er kan een hoop fout gaan met zo’n standleiding, en voor je het weet dobberen al die dure tubes tussen de drolletjes…’
Elisabeth opent haar mond.
‘Het begin hier te tochten, schatje,’ zegt Marco, ‘ik zou die standleiding van jou maar even afsluiten. Anders wordt het net zo’n bende als bij Huize De Gouden Schaar. Want daar kwam opeens een stukje van die leiding los… tijdens mijn controlewerkzaamheden.’
‘Nee…!’
‘Ja hoor, de offerte is al gemaakt, daar kan je drie jaar je haar voor laten knippen. Maar ik zou daar niet meer langsgaan als ik jou was. Zo’n luchie blijft toch een tijdje hangen…’
De coq-au-vin, die even later door Elisabeth op tafel wordt gezet, smaakt verrukkelijk.

Haagse liefde (1): Signeren (5-1-17)

 

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

Elisabeth fietst over het Frederik Hendrikplein. Op deze winterdagen wordt het nooit helemaal licht, maar daarom komen de lampjes in en aan de huizen mooier uit. De uitbundigheid van sommige illuminaties (arresleeën, kerstmannen, rendieren) verbaast haar wel. Zo wild zag je het in dit land van haar jeugd nooit. Ze is iets eerder met haar werk opgehouden, hopelijk is de rij nog niet zo lang.
Ze glimlacht als ze denkt aan het hoofd van Marco, wanneer hij het gesigneerde boek zal openslaan. Ze moet eigenlijk altijd glimlachen als ze denkt aan het hoofd van Marco. Daar stond hij opeens voor haar deur. Ze had gebeld voor een loodgieter, ze kreeg er Marco bij.
‘Lekker stekkie,’ had hij gezegd, ‘een vriend van mijn broer heeft ook een tijdje op het Valkenbosplein gewoond.’ Marco had veel broers, neven en vrienden en die woonden overal en die maakten van alles mee. Zijn woordenstroom was niet te stuiten, er was niets dat geen aanleiding gaf voor een nieuw verhaal. Pas later, toen ze voor het eerst een weekje op Schiermonnikoog verbleven (haar idee!), had ze ontdekt dat hij ook kon zwijgen, intens en geheel geabsorbeerd door een boek van zijn favoriete schrijver.
Ondertussen liet hij zijn handen wapperen. Die lekkage kwam door de CV-ketel. Geen probleem, dat fikste hij wel even. ‘Ik vond al dat het niet echt warm werd,’ had Elisabeth gezegd.
‘Gelukkig ben ik er nou,’ zei hij lachend, terwijl hij haar recht in de ogen keek. Dit was niet hoe ze zich het vervolg van haar leven had voorgesteld, maar ja, zoals Marco zei, je houdt het niet tegen.
Ze kon zich elke seconde van zijn eerste bezoek nog herinneren. Dat duurde veel te kort, al zijn charmante verhalen ten spijt bleek hij een razendsnelle vakman. ‘Ik heb net thee gezet,’ zei ze, ‘wilt u ook een kopje?’ Hij grijnsde. ‘Thee? Ik ben niet ziek.’
Tenslotte pakte hij zijn werk-iPad. ‘Welke naam mag ik noteren?’ ‘Van ’t Zandt’ zei ze, ‘met dt.’ ‘Toe maar,’ zei hij, ‘Marco Veenstra, met alleen een t. Zullen we woensdag een filmpje pakken?’
De rij bij Paagman is inderdaad lang, maar de schrijver neemt alle tijd voor haar. Ze stopt het gesigneerde boek in haar tas en loopt nog even de Fred op. Kijk nou, een yoghurtwinkel, daar zat vroeger een groenteboertje. Onwillekeurig blijft ze staan, bevroren in de tijd, het meisje met de vlechtjes, op zaterdagmiddag dromend in de winkelstraat.
Twee sterke armen om haar nek. ‘Schatje! Wat sta je te staren naar die bevroren yoghurtpalen.’
Ze kussen elkaar.
‘Ik had een lekkie in de Van Slingerlandtstraat.’
‘Ik was op weg naar huis, ik stond te denken aan Simon de Vogel…’
‘Allemaal lekker, schat, al bak je een ei met een ui.’
Ze weet wel beter, hij smult van haar gerechten.
‘Mijn fiets staat bij Paagman.’
‘Mijn wagen daar ook ergens. Tot zo, schatje.’
Hij kijkt haar na. Ze zwaait nog een keer, dan is ze uit zicht.
Marco haast zich de boekenwinkel in. Kanonnen, wat een rij. Nou ja, geduld maar. Wat zal ze blij zijn met dat door Koot zelf gesigneerde boek.