Haagse liefde (1): Signeren (5-1-17)

 

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

Elisabeth fietst over het Frederik Hendrikplein. Op deze winterdagen wordt het nooit helemaal licht, maar daarom komen de lampjes in en aan de huizen mooier uit. De uitbundigheid van sommige illuminaties (arresleeën, kerstmannen, rendieren) verbaast haar wel. Zo wild zag je het in dit land van haar jeugd nooit. Ze is iets eerder met haar werk opgehouden, hopelijk is de rij nog niet zo lang.
Ze glimlacht als ze denkt aan het hoofd van Marco, wanneer hij het gesigneerde boek zal openslaan. Ze moet eigenlijk altijd glimlachen als ze denkt aan het hoofd van Marco. Daar stond hij opeens voor haar deur. Ze had gebeld voor een loodgieter, ze kreeg er Marco bij.
‘Lekker stekkie,’ had hij gezegd, ‘een vriend van mijn broer heeft ook een tijdje op het Valkenbosplein gewoond.’ Marco had veel broers, neven en vrienden en die woonden overal en die maakten van alles mee. Zijn woordenstroom was niet te stuiten, er was niets dat geen aanleiding gaf voor een nieuw verhaal. Pas later, toen ze voor het eerst een weekje op Schiermonnikoog verbleven (haar idee!), had ze ontdekt dat hij ook kon zwijgen, intens en geheel geabsorbeerd door een boek van zijn favoriete schrijver.
Ondertussen liet hij zijn handen wapperen. Die lekkage kwam door de CV-ketel. Geen probleem, dat fikste hij wel even. ‘Ik vond al dat het niet echt warm werd,’ had Elisabeth gezegd.
‘Gelukkig ben ik er nou,’ zei hij lachend, terwijl hij haar recht in de ogen keek. Dit was niet hoe ze zich het vervolg van haar leven had voorgesteld, maar ja, zoals Marco zei, je houdt het niet tegen.
Ze kon zich elke seconde van zijn eerste bezoek nog herinneren. Dat duurde veel te kort, al zijn charmante verhalen ten spijt bleek hij een razendsnelle vakman. ‘Ik heb net thee gezet,’ zei ze, ‘wilt u ook een kopje?’ Hij grijnsde. ‘Thee? Ik ben niet ziek.’
Tenslotte pakte hij zijn werk-iPad. ‘Welke naam mag ik noteren?’ ‘Van ’t Zandt’ zei ze, ‘met dt.’ ‘Toe maar,’ zei hij, ‘Marco Veenstra, met alleen een t. Zullen we woensdag een filmpje pakken?’
De rij bij Paagman is inderdaad lang, maar de schrijver neemt alle tijd voor haar. Ze stopt het gesigneerde boek in haar tas en loopt nog even de Fred op. Kijk nou, een yoghurtwinkel, daar zat vroeger een groenteboertje. Onwillekeurig blijft ze staan, bevroren in de tijd, het meisje met de vlechtjes, op zaterdagmiddag dromend in de winkelstraat.
Twee sterke armen om haar nek. ‘Schatje! Wat sta je te staren naar die bevroren yoghurtpalen.’
Ze kussen elkaar.
‘Ik had een lekkie in de Van Slingerlandtstraat.’
‘Ik was op weg naar huis, ik stond te denken aan Simon de Vogel…’
‘Allemaal lekker, schat, al bak je een ei met een ui.’
Ze weet wel beter, hij smult van haar gerechten.
‘Mijn fiets staat bij Paagman.’
‘Mijn wagen daar ook ergens. Tot zo, schatje.’
Hij kijkt haar na. Ze zwaait nog een keer, dan is ze uit zicht.
Marco haast zich de boekenwinkel in. Kanonnen, wat een rij. Nou ja, geduld maar. Wat zal ze blij zijn met dat door Koot zelf gesigneerde boek.