Haagse Liefde(5): Vieren (4-5-17)

Marcel Verreck bericht in Den Haag Centraal regelmatig over het wel en wee van Elisabeth en Marco, een ‘gemengd’ Haags stel: de een van het zand, de ander van het veen.

Elisabeth en Marco staren naar een compilatie van lompe acties van een oudere, vrijgezelle boer in Texas.
‘De charme in eigen persoon,’ zegt Marco.
‘Ik vind het nu al jammer dat ik hem geen brief heb geschreven,’ giechelt Elisabeth.
‘Jij hebt gelukkig je eigen boer.’
Hij gaat even verzitten en daarbij komt een verdacht geluid vrij.
‘Marco!’ roept Elisabeth.
‘Ik kan er niets aan doen,’ zegt hij, ‘ik word geïnspireerd door die agrariërs.’
‘Nou lekker,’ zegt Elisabeth.
‘Ik ben blij dat je het zegt,’ verklaart Marco, ‘ik vind hem zelf ook niet beroerd.’
‘Gatver! Nou komt-ie door.’
‘Ach lieve schat, bij jullie in het Statenkwartier werd toch af en toe ook wel eens een windje gelaten.’
‘Dat deden wij op de gang, of op de WC.’
‘Ik dacht al dat jullie het ophielden, vandaar dat je vader altijd met zo’n moeilijk hoofd rondloopt.’
‘Ach, eikel!’
‘Goed zo, je gaat het leren!’
‘Mijn moeder heeft trouwens gevraagd of we met Koningsdag naar de Fred komen.’
‘Oh nee, gaat ze nog meer rotzooi van de zolder op straat pleuren? Laat ze dat vulles toch meteen naar Visserhavenstraat brengen.’
‘Gaan we?’
‘Natuurlijk, ik ben gek op kleumende kakkers.’

Het is inderdaad een tamelijk gure feestdag.
‘We gaan in de botsautootjes,’ roept Marco, als ze het kermisje op het Frederik Hendrikplein naderen, ‘jij mag sturen, want jij kan het beste botsen.’
‘Lul!’
‘Heel goed, scheldende dames winden mij op.’
Hij ontvangt een por in zijn zij. Iets verderop treffen ze de ouders van Elisabeth aan, een stilleven van onderkoeling en chagrijn. Elisabeth ziet dat haar vader een halflege wijnfles onder zijn campingstoel heeft staan. Nergens een glas te zien. Dat gaat nog gezellig worden.
‘Lekkere zaken gedaan?’ vraagt Marco met een satanische grijns.
‘Ik heb de oude strijkplank verkocht voor vijf euro,’ zegt moeder Eugenie, meer tegen Elisabeth dan tegen haar schoonzoon.
‘Van oma!’ roept Elisabeth, ‘hoe kan je dat nou doen?’
‘Dan had jij hem maar moeten nemen.’
‘Wij houden niet van strijkplanken,’ zegt Marco, terwijl hij Elisabeths vader op zijn schouder slaat,’ nietwaar, Hendrik?’
‘Seksist,’ sist Elisabeth.
‘Kijk ze kijken, Hendrik,’ zegt Marco, ‘het zijn net zusjes.’
‘Marco, doe niet zo vervelend,’ zegt Eugenie.
Ze richt zich tot haar dochter: ‘Weet je wie er verderop staat met zelfgemaakte saté? Quirijn!’
Elisabeth heeft ooit een jaar verkering gehad met deze Quirijn van Waesberghe, een bleke jurist uit de Viviënstraat.
‘Hij is gescheiden en woont weer bij zijn moeder,’ voegt Eugenie er veelbetekenend aan toe, ‘loop er maar even langs.’
‘Ja, lachen,’ zegt Marco.
‘Laten we dat nou niet doen,’ zegt Elisabeth, terwijl ze een woedende blik op haar moeder werpt.
‘Nee joh, leuk,’ zegt Marco, ‘ik heb zoveel over hem gehoord.’
Elisabeth heeft hem ooit verteld over de matige bedprestaties van deze keurige jongeman. Iets dat ze nu ten zeerste betreurt.
‘Hendrik, jij ook een sateetje?’ vraagt Marco, ‘probeer anders vandaag ook eens wat vast voedsel binnen te krijgen.’
Hij sleurt Elisabeth mee in de richting die Eugenie heeft aangewezen.
‘Dag Quirijn.’
‘Elisabeth … nou ja … wat geestig … en dat is … ?’
‘Dat is Marco,’ zegt Marco, ‘ik heb gehoord dat jij zulk lekker vlees hebt.’
‘We willen graag vier porties,’ zegt Elisabeth, ‘gaat het goed met je?’
Quirijn knikt aarzelend en vult vier bakjes met saté en saus.
Als een uitgehongerde wolf valt Marco erop aan.
‘Nou,’ zegt hij na de eerste hap, ‘dat kan je in ieder geval wél goed klaarmaken.’